1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een lied op Hammaaloth.1) Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord.2)
2O HEERE! red mijn ziel van de valse lippen, van de bedriegelijke tong.
3Wat zal U4) de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen?
4Scherpe pijlen5) eens machtigen, mitsgaders gloeiende6) jeneverkolen.7)
5O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech,8) dat ik in de tenten Kedars wone.
6Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen,11) die den vrede haten.
7Ik ben vreedzaam;12) maar als ik spreek,13) zijn zij aan den oorlog.