1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14


1De last van het woord des HEEREN1) over het land2) Chadrach3) en Damaskus,4) deszelfs rust;5) want de HEERE6) heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen Israëls.
2En ook zal Hij7) Hamath8) met dezelve9) bepalen;10) Tyrus en Sidon, hoewel zij11) zeer wijs is;12)
3En Tyrus zich sterkten gebouwd heeft, en zilver verzameld heeft als stof,13) en fijn goud als slijk der straten;
4Ziet, de HEERE zal haar uit het bezit stoten,14) en Hij zal haar vesting15) in de zee verslaan; en zij zal met vuur verteerd worden.
5Askelon zal het zien,16) en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben,17) mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen, waar zij op zagen, hen19) heeft te schande gemaakt; en de koning van Gaza20) zal vergaan,21) en Askelon zal niet bewoond worden.
6En de bastaard22) zal te Asdod wonen,23) en Ik zal den hoogmoed der Filistijnen uitroeien.24)
7En Ik zal zijn bloed25) uit zijn mond wegdoen, en zijn verfoeiselen26) van tussen zijn tanden;27) alzo zal hij ook28) onzen God overblijven;29) ja, hij zal zijn als een vorst in Juda,30) en Ekron als de Jebusiet.31)
8En Ik zal Mij rondom32) Mijn huis legeren,33) vanwege het heirleger,34) vanwege den doorgaande, en vanwege den wederkerende, opdat de drijver35) niet meer door hen doorga;36) want nu heb Ik het met Mijn ogen37) aangezien.38)
9Verheug u zeer, gij dochter Sions!39) juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning40) zal u komen,41) rechtvaardig, en Hij is een Heiland;42) arm,43) en rijdende op een ezel, en op een veulen,44) een jong der ezelinnen.45)
10En Ik zal de wagens46) uit Efraim uitroeien,47) en de paarden uit Jeruzalem;48) ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij zal den heidenen vrede spreken;49) en Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee,50) en van de rivier tot aan de einden der aarde.51)
11U ook aangaande, o Sion!52) door het bloed uws verbonds,53) heb Ik uw gebondenen uit den kuil, daar geen water in is, uitgelaten.
12Keert gijlieden weder tot de sterkte,54) gij gebondenen,55) die daar hoopt! ook heden verkondig Ik56), dat Ik u dubbel zal wedergeven;57)
13Als Ik Mij Juda58) zal gespannen,59) en Ik Efraim den boog zal gevuld hebben;60) en Ik uw kinderen, o Sion! zal verwekt hebben tegen uw kinderen, o Griekenland!61) en u gesteld zal hebben62) als het zwaard van een held.
14En de HEERE zal over henlieden verschijnen,63) en Zijn pijlen64) zullen uitvaren als een bliksem;65) en de Heere HEERE zal met de bazuin blazen, en Hij zal voorttreden met stormen uit het zuiden.66)
15De HEERE der heirscharen zal hen beschutten,67) en zij zullen eten,68) nadat zij de slingerstenen69) zullen ten ondergebracht hebben; zij zullen ook drinken, en een gedruis maken als de wijn;70) en zij zullen vervuld worden,71) gelijk het bekken, gelijk de hoeken des altaars.
16En de HEERE, hun God, zal ze te dien dage behouden,72) als zijnde de kudde Zijns volks; want gekroonde stenen73) zullen in Zijn land,74) als een banier,75) opgericht worden.
17Want hoe groot zal zijn76) goed wezen78) en hoe groot zal zijn schoonheid wezen! Het koren zal de jongelingen,80) en de most zal de jonkvrouwen sprekende maken.81)