1) | des nachts |
|
Hebreeuws, in de nachten. Hierdoor worden te kennen gegeven de grote aanvechtingen en bekoringen der kerk, gelijk Jes. 21:12, en Jes. 26:9; Amos 5:18. En tegelijk wordt hier aangewezen dat de kerk ten tijde van aanvechting en vervolging, als het schijnt dat zij verlaten is, Christus zoekt door het gebed. Zie Deut. 4:29; Jer. 50:4; Hos. 3:5, en Hos. 5:15; Zef. 2:3; Matth. 7:7.
|
|
2) | Dien |
|
Te weten mijnen Bruidegom Jezus Christus, zijne genade en goedertierenheid, die van ons gevonden wordt als wij zijne genade in ons hart gevoelen tot onze vertroosting.
|
|
3) | ik vond Hem niet; |
|
Dit strijdt niet tegen de belofte van Christus, Matth. 7:7; want die stelt geen juisten tijd van vinden, maar die staat alleen in Gods hand; Hij alleen weet den bekwamen tijd tot hulp, Hebr. 4:16. Onder, Hoogl. 3:4, staat dat de Bruid, na een weinig tijds, haren liefste gevonden heeft.
|
|
4) | in de stad |
|
Dat is, in de gemeente Gods, Ps. 87:3; of in het geestelijke Jeruzalem; zie Hebr. 12:22.
|
|
5) | wijken |
|
Of, markten, brede plaatsen. Zie Luk. 14:21,22,23.
|
|
6) | De wachters, |
|
Versta hier onder den naam van wachters zodanige leraars, gelijk die waren, van wie Jesaja zegt, Jes. 56:10: Zij zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen, of, men kan hier door de wachters verstaan de groten en wijzen dezer wereld, die, ofschoon men hun vraagt waar Christus te vinden is, zulks niet weten te zeggen. Zie Matth. 2:3,4. Vergelijk onder, Hoogl. 5:7.
|
|
7) | Hebt gij Dien |
|
De zin is: Weet gij mij mijnen vriend of Bruidegom niet te wijzen?
|
|
8) | een weinigje |
|
Te weten een weinig tijds, of plaats. Hebreeuws, een weinig dat ik van hen was voorbijgegaan, totdat ik vond, enz.
|
|
9) | vond ik Hem, |
|
Hier is vervuld de belofte onzes Heeren Jezus Christus, Matth. 7:7: Zoekt en gij zult vinden, enz.
|
|
10) | ik hield |
|
Te weten met de hand des geloofs. Zie Spreuk. 4:13; Ef. 3:17; Col. 1:23. Zie ook Gen. 32:26.
|
|
11) | totdat |
|
De kerk geeft hier te kennen dat zij, de genade van Christus weder gevoelende, in zijne gemeenschap volstandiglijk wil blijven.
|
|
12) | die mij gebaard |
|
Of, die mij ontvangen heeft.
|
|
13) | Ik bezweer u, |
|
Dit gehele vers is verklaard Hoogl. 2:7.
|
|
14) | Wie is zij, |
|
Dit is ene verwondering der zwakgelovigen, sprekende van de kerk, als van het volk Israël, dat uit de woestijn opging naar het beloofde land, zich verwonderende over de vrijmoedigheid en heerlijkheid der kerk, nadat zij ontworsteld was uit de verdrukking en zware aanvechting, waarvan boven, Hoogl. 2: gesproken is, alsook in het begin van Hoogl. 3.
|
|
15) | de woestijn, |
|
Bij de woestijn wordt hier verstaan de verwoesting van de uiterlijke gedaante der kerk, zo door tirannie als door ketterij, scheuring en zware ergernissen; gelijk het woord woestijn ook genomen wordt Jes. 32:15; Openb. 12:6.
|
|
16) | als rookpilaren, |
|
Als een sterke rook, die recht opgaat, gelijk een pilaar, of palmboom, welke betekenis het Hebreeuwse woord ook heeft. Dit betekent de vrijmoedigheid der kerk in het oefenen van den waren godsdienst, zonder dien na te laten uit vrees der boze mensen, of andere inzichten; Hebr. 12:1.
|
|
17) | mirre |
|
Door mirre en wierook moet men verstaan de verdiensten van Jezus Christus, die God den Vader een welriekende reuk zijn, Ef. 5:2; Openb. 8:3,4,5.
|
|
18) | poeder |
|
Men kan bij dit poeder verstaan de vruchten der wedergeboorte, alsook, en inzonderheid, de gebeden en dankzeggingen der gelovigen; Mal. 1:11.
|
|
19) | des kruideniers? |
|
Of, der drogisten. Anders: der apothekers, der parfumeriebereiders.
|
|
20) | Ziet, |
|
Dit schijnen woorden van de Bruid te zijn.
|
|
21) | het bed, |
|
Anders: zijn bed is als het bed van Salomo.
|
|
22) | dat Salomo |
|
Hierdoor wordt afgebeeld dat de kerk Gods van Christus bewaard wordt, maar nog veel beter en voortreffelijker dan de koning Salomo door al zijne trawanten is bewaard geworden. Want de engelen Gods, die dienstbare geesten zijn, worden van Christus uitgezonden om hen te beschutten en te beschermen. Zie Hebr. 1:14. De gelovigen kinderen Gods, aldus bewaard en bewaakt zijnde, vrezen niet voor den schrik van den nacht, noch voor den pijl die des daags vliegt; Ps. 91:5. Hierbij kan men ook verstaan de herders en leraars, die de kerk Gods moeten bewaken en bewaren.
|
|
23) | van de helden |
|
Wat al kloeke dappere helden er in Israël geweest zijn, is te zien 1 Kron. 11:10,11 tot 1 Kron. 11:47 en 1 Kron. 12:1,2, tot 1 Kron. 12:38.
|
|
24) | Die altemaal |
|
Alzo zijn ook de heilige engelen gewapend met Gods rechtvaardige wraak, als met zwaarden om de goeden te beschermen en om de kwaden te straffen; 1 Kron. 21:16. Alle getrouwe herders der kerk zijn gewapend met het Woord Gods en de Christelijke tucht, hebbende beide wraak tegen alle ongehoorzaamheid; 2 Cor. 10:6; Ps. 149:7. Hoewel ook anderszins alle Christenen gewapend zijn met het zwaard des Geestes; Ef. 6:17.
|
|
25) | geleerd |
|
Te weten van God, die de handen zijns volks leert strijden; 2 Sam. 22:35; en zijnen engelen en leraars kracht geeft om de kerk te bewaken en te bewaren. Anders: ervaren, geschikt, geoefend.
|
|
26) | hebbende |
|
Te weten gereed en vaardig staande om te vechten; gelijk Exod. 32:27.
|
|
27) | vanwege |
|
Des nachts is men aan meer gevaren onderworpen dan des daags, hetzij van dieverij, moorderij, verraderij, of dergelijk ongemak, hetwelk meest bij nacht geschiedt; zodat men alsdan goede wacht moet houden, Matth. 24:43,44. Alzo moet elk Christelijk ridder gewapend staan, gelijk de apostel ons leert Ef. 6:12,13,14; inzonderheid ten tijde van vervolging.
|
|
28) | koets |
|
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk ene bruidkoets of bedstede. Doch het betekent ook een koetswagen. Het schijnt dat hier gesproken wordt van dien triomfwagen, waarvan Ps. 45:5 geschreven staat, waar bij den wagen verstaan wordt het woord der waarheid, of de predikatie van het heilig Evangelie. Anderen verstaan door het Hebreeuwse woord een sierlijk gebouw.
|
|
29) | het hout |
|
Dat is van cederhout, hetwelk op den berg Libanon overvloediglijk pleegt te wassen. Zie de aantekening Richt. 9:15. Dit hout verrot niet. Zodat de leer van het heilige Evangelie bekwamelijk bij hetzelve mag vergeleken worden. Want het is een eeuwige Evangelie, Openb. 14:6. Zie Hoogl. 1:17.
|
|
30) | De pilaren |
|
Door de pilaren of kolommen wordt de standvastigheid betekend, Openb. 3:12, en door de pilaren van zilver kan men hier verstaan de getrouwe herders der kerk, doch inzonderheid de profeten en apostelen. Zie Gal. 2:9.
|
|
31) | vloer |
|
Of, bodem, grond, onderlaag; anders: stoel; te weten, waarop Salomo zat in zijne koets. Christus, die de grondslag of het fondament zijner kerk is, wordt terecht bij goud vergeleken, maar de pilaren bij zilver. Zie 1 Cor. 3:11; Openb. 21:21.
|
|
32) | gehemelte |
|
Versta bij dit gehemelte de koninklijke bescherming Gods over zijne kerk.
|
|
33) | bespreid |
|
Of, geplaveid, gevloerd, of bezet met lieflijkheid, of geplaveid met liefde; dat is, lieflijk gewrocht, te weten, met lieflijke beelden of schone figuren geborduurd, of kunstiglijk met de naald gewrocht van de dochteren van Jeruzalem. Anders: ontstoken. Naar de geestelijke beduiding kan men hier door de liefde verstaan die innerlijke liefde, die God zijnen kinderen toedraagt, gevende zijnen Zoon voor het leven derzelve, mitsgaders die liefde, die wij God en onzen naasten toedragen; want wij kunnen God niet liefhebben, of Hij moet ons eerst zijne liefde bewijzen; 1 Joh. 4:10. Sommigen verstaan Hoogl. 3:9,10 als ene beschrijving van de hemelse heerlijkheid.
|
|
34) | Gaat uit, |
|
In Hoog. 3:11 wordt onder den naam en de heerlijkheid van Salomo, die een voorbeeld op Christus geweest is, beschreven de glorie, die alle kinderen Gods zullen aanschouwen op de bruiloft des Lams, die voor de uitverkoren kinderen Gods bereid is. Als wij vermaand worden uit te gaan, daarmede wordt te kennen gegeven dat het de moeite waard is dat men wat moeite daarom doe, gelijk men doet om een koning in zijn triomf te aanschouwen.
|
|
35) | gij dochteren |
|
De dochteren Zions betekenen hier de Christenen, of de kerk van Christus, gelijk Jes. 49:14,22. Dezen worden hier vermaand dat zij Christus [den rechten Salomo] zullen aanschouwen en aannemen met zijne kroon, dat is in glorie en heerlijkheid. Zie Ps. 149:2; Matth. 21:5; Openb. 6:1,3,5,7.
|
|
|
|
36) | waarmede Hem, |
|
Het schijnt uit deze woorden dat Bathseba haren zoon Salomo met een schone en sierlijke kroon vereerd heeft op zijn bruiloftsdag, en door deze kroon wordt afgebeeld de heerlijkheid van Christus, waartoe Hij verheven is door zijne hemelvaart en die Hij zijne kerk zal laten aanschouwen in den hemel. Zie Luk. 24:26; Joh. 17:24; Filipp. 2:9.
|
|
37) | Zijner bruiloft, |
|
Anders: zijner ondertrouw; te weten toen Salomo trouwde met zijne bruid. Geestelijkerwijze mag men hier verstaan het huwelijk van Christus met zijne kerk, hetwelk geschiedt als zij de predikatie van het heilige Evangelie met waar geloof aanneemt, alsdan wordt zij gezegd aan Christus te huwelijken; 2 Cor. 11:2. Gelijk zich een bruidegom over zijne bruid verheugt, alzo verheugt zich God over zijn volk; zie Jes. 62:1,5.
|
|