1)heden over de Jordaan gaan,
Dat is, haast binnen korten tijd.
 
2)volken te erven,
Dat is, landen der volken, die, enz. Want die volken moesten zij uitroeien naar Gods bevel.
 
3)in den hemel gesterkt zijn;
Zie boven, Deut. 1:28.
 
4)Enakieten;
Gelijk boven, Deut. 1:28, en Deut. 2:10,11.
 
5)Wie zou bestaan
Een algemeen spreekwoord, ten tijde toen deze reuzen in bloei waren.
 
6)verterend vuur:
Zie boven, Deut. 4:24.
 
7)spreek niet in uw hart,
Zie boven, Deut. 7:17.
 
8)uw gerechtigheid,
Want gij, wil de HEERE zeggen, hebt geen gerechtigheid bij uzelven, maar het tegendeel. Zie Deut. 9:6,7, enz. Een gelijke manier van spreken gebruikt de apostel, Tit. 3:5, en elders dikwijls in het verhaal van de oorzaken der zaligheid; dat is, onzer verlossing en bezitting van het hemelse Kanaän, gelijk hij zegt: Niet uit de werken, niet uit de rechtvaardige werken, die wij zouden gedaan hebben, enz.
 
9)hardnekkig volk.
Zie Exod. 32:9.
 
10)Want aan Horeb vertoorndet gij den HEERE zeer,
Dit volgende verhaal dient tot bewijs van Deut. 9:5,6, waar Mozes zeide dat God hen niet om hunne gerechtigheid in het land Kanaän brengen zou.
 
11)verbonds,
Dat is, op welke de tien geboden geschreven waren, die het verbond der wet Gods bevatten, alzo Deut. 9:10, enz.
 
12)gemaakt had,
Zie Gen. 15:18.
 
13)at geen brood, en dronk geen water.
Dat is, ik nuttigde noch spijs noch drank; alzo Deut. 9:18; 1 Kon. 13:8,9,16; 2 Kon. 2:22.
 
14)Gods vinger beschreven;
Dat is, met zijn vinger. Zie de geestelijke beduiding hiervan, 2 Cor. 3:3,7, en vergelijk Jer. 31:33.
 
15)op dezelve,
Te weten, was geschreven.
 
16)ten dage der verzameling,
Toen Israël onder aan den voet des bergs stond om des HEEREN geboden aan te horen.
 
17)het verdorven;
Of, zich verdorven. Zie Exod. 32:7.
 
18)weg,
Zie Gen. 18:19.
 
19)Laat van Mij af,
Alsof de HEERE zeide: Val Mij niet meer lastig met uw voorbidden voor dit hardnekkig volk. Zie Mozes' voorbede, Exod. 32:11,12, enz., en Exod. 34:9, en onder, Deut. 9:26, enz.
 
20)als in het eerst,
Ik deed werderom gelijk ik tevoren gedaan had.
 
21)dat kwaad is in des HEEREN ogen,
Dat is, wat hem mishaagt.
 
22)uw zonde,
Dat is, gelijk de volgende woorden uitwijzen, het gegoten kalf, waarmede gij de gruwelijke zonde der afgoderij gedreven hadt. Vergelijk Jes. 27:9; Hos. 10:8; Amos 8:14.
 
23)zijn stof wierp ik in de beek,
Om dezen gruwel op het hoogste te verfoeien en alle gedachtenis daarvan in de diepte te versmoren. Zie hiervan breder Exod. 32:20, en vergelijk 2 Kon. 23:12.
 
24)Thab-era
Dat is, brand; waarom deze plaats aldus genaamd is, zie Num. 11:2,3.
 
25)Massa,
Dat is, verzoeking. Zie Exod. 17:7.
 
26)Kibroth-thaava.
Dat is, lustgraven. Zie Num. 11:34.
 
27)mond des HEEREN, uws Gods,
Dat is, het bevel.
 
28)geloofdet Hem niet,
Zie boven, Deut. 1:32.
 
29)gekend heb.
Dat is, met u omgegaan, en volgens mijn beroep met u te doen gehad heb.
 
30)grootheid verlost hebt;
Dat is, majesteit, of grote mogendheid; zie onder, Deut. 11:2.
 
31)aan Uw knechten,
Dat is, des verbonds, dat Gij met hen gemaakt hebt.
 
32)Opdat het land,
Hebreeuws, opdat zij niet zeggen het land, van daar, enz.; dat is, opdat de inwoners des lands, van daar, enz., niet zeggen, namelijk de Egyptenaars; gelijk Exod. 32:12.
 
33)omdat Hij hen haatte,
Vergelijk boven, Deut. 1:27.