1)kinderen
Dat is, die in Babylonië of Chaldea als gevangenen een langen tijd gewoond hadden, daar andere Israëlieten in verscheidene landen verstrooid waren. Anders, kinderen der provincie, òf, des landschaps, dat is, geboren in het Joodse land, òf die van daar afkomstig waren; alzo deze manier van spreken beide kan betekenen; inwoning of geboorte. Vergelijk Neh. 7:6.
 
2)der weggevoerden,
Hebreeuws, der wegvoering, of ballingschap, verhuizing.
 
3)Zerubbabel,
Zie boven, Ezra 1:8. Deze wordt Soro-babel genoemd, #Matth. 1:13. Jesua [anders Jozua] was priester. Zie onder, Ezra 3:2,9; Hagg. 1:1. Dezen waren hoofden en leidslieden des volks, met de andere oversten hierbij genoemd. Vergelijk dit register [dat sommigen menen in Babylonië gesteld te zijn] met het andere. Neh. 7:6,7, enz., hetwelk gesteld, of immers overzien, schijnt te wezen in Juda, enigen tijd na de aankomst; er is enige verscheidenheid van namen en getal, overmits enige opgetekenden mogen achtergebleven of onderweg gestorven zijn, en andere naderhand aangekomen en bijgevoegd, gelijk in zulke optochten pleegt te gebeuren. Ook worden sommige namen verscheidenlijk in beide plaatsen gesteld, gelijk de lezer uit de vergelijking zal vernemen.
 
4)volks van Israël.
Des gemenen volks, die onder het beleid van de voorgenoemde hoofden optogen.
 
5)kinderen van Paros,
Dat is, nakomelingen, en zo in het volgende.
 
6)Joab,
Anders, [en] Joabs.
 
7)Bethlehem,
Dat is, inwoners of geboortig van Bethlehem; alzo in sommige volgende verzen, mannen, of lieden van deze of gene plaats; idem Ezra 2:25, enz., kinderen van deze en die plaatsen. Vergelijk boven, Ezra 2:1.
 
8)Nebo,
Anders doorgaans in de Schriftuur genoemd Nob, een stad der priesters, gelegen in Benjamin; zie 1 Sam. 21:1; Neh. 11:32. Een andere van dien naam was er in den stam van Ruben, Num. 32:37,38; waarom deze genoemd wordt de andere Nebo; Neh. 7:33.
 
9)anderen Elam,
Van een anderen dan die boven, Ezra 2:7, vermeld is.
 
10)De kinderen van Jedaja,
Zie 1 Kron. 24:7.
 
11)Immer,
Zie 1 Kron. 24:14.
 
12)Pashur,
Die de voornaamste was onder de nakomelingen van Malkia. Zie 1 Kron. 9:12, en 1 Kron. 24:9.
 
13)Harim,
Zie 1 Kron. 24:8. Het is aanmerkelijk dat hier van de vier en twintig ordeningen, in Davids tijd ingesteld, niet meer dan vier worden verhaald, waarbij sommigen de vijfde voegen, het huis van Jejua, Josadaks zoon. Van enige herstelling der ordeningen, zie Neh. 12.
 
14)Nethinim.
Dat is, gegevenen. Versta, de Gibeonieten, die, hun leven door list behouden hebbende, Israël en den huize Gods tot knechtelijke diensten zijn overgegeven; zie Joz. 9:21,23.
 
15)knechten van Salomo.
Die van de heidense volken overgebleven zijnde, door den koning Salomo dienstbaar zijn gemaakt; zie 1 Kon. 9:20,21.
 
16)Tel-melah,
Deze twee Thelmelah en Thelharsa, worden gehouden voor namen van plaatsen, waar zij gewoond hadden, in Babylonië en Mesopotamië.
 
17)Cherub,
Versta, met hun huisgezinnen. Sommigen menen dat deze drie volgende namen zijn van personen, die met hun huigezinnen zijn opgetogen. Anderen houden het mede voor namen van plaatsen, en dat de personen in Ezra 2:60 verhaald worden.
 
18)zaad niet bewijzen,
Dat is, hun geslacht, afkomst.
 
19)register,
Hebreeuws, geschrift. Versta, de geslachtsregisters, die God te dien tijde heeft willen bewaard hebben, opdat men mocht weten uit welke familie de Messias zou voortkomen, en opdat het priesterdom tot op de komst van Christus bij Aärons linie mocht blijven.
 
20)onder degenen,
Of, willende hun geslacht bewijzen.
 
21)zij werden niet gevonden;
Te weten, hun namen, of personen, of voorouders.
 
22)als onreinen
Hebreeuws, zij werden verontreinigd van het priesterdom; dat is, zij werden ongeschikt en niet gerechtigd verklaard tot het priesterdom, en vervolgens daarvan geweerd.
 
23)Hattirsatha
Dit houden sommigen voor een Perzischen naam van zeker ambt of dienst, als gezant, commissaris, stadhouder, of gouverneur des konings, te weten, Sesbazar; zie boven, Ezra 1:8. Alzo wordt Nehemia ook genaamd; Neh. 8:10, en Neh. 10:1.
 
24)heiligste dingen
Hebreeuws, heiligheid der heiligheden. Versta, hetgeen den priester ten deel viel van de offeranden.
 
25)priester
Versta, den hogepriester, bekleed met urim en thummim, om den Heere in zware en duistere zaken raad te vragen. Zie Num. 27:21.
 
26)zangers en zangeressen.
Die zij medegenomen hadden om God voor zijn weldaad te danken en zich in de heilige muziek te oefenen, die in de gevangenis was nagelaten.
 
27)ten huize
Dat is, ter plaatse waar het huis des Heeren geweest was en weder gebouwd zou worden.
 
28)schat des werks,
Om in de schatkamer des heiligdoms bewaard te worden voor het bouwen des tempels. Zie 1 Kron. 26:20,26.
 
29)drachmen,
Een drachma was [naar het gevoelen der geleerden] het gewicht van een vierendeel eens sikkels, of van een Franse kroon. Zie 1 Kron. 29:7. Alzo bedroeg deze som een en zestig duizend Franse kronen. Hebreeuws, zes millioenen en duizend.
 
30)ponden,
Hebreeuws, manim; dat is, mijnen. Zie 1 Kon. 10:17; 2 Kron. 9:16; Neh. 7:71,72. Van Ezechiëls mina, zie Ezech. 45:12.
 
31)volk,
Der Levieten, te weten, de zangers, enz., mitsgaders anderen van de gemeente, als de knechten van Salomo, enz. Zie Neh. 10:28, en Neh. 11:3; 2 Kron. 23:5.
 
32)Nethinim
Zie van dezen boven, Ezra 2:43.