1) | gij verwoester, |
|
Te weten gij Sanherib, koning van Assyrië. Doch het wordt ook gesproken tot alle vervolgers van de kerk Gods.
|
|
2) | Als gij |
|
Als gij aan het einde, hetwelk u God gesteld heeft, zult gekomen zijn, dat is als gij uw maat zult vervuld hebben, als de straffen, met welke God zijn volk zal bezoeken, een einde nemen zullen.
|
|
3) | zult gij verwoest |
|
Te weten vooreerst uw leger door den engel; daarna bijzelf door uwe zonen, zie 2 Kon. 19:35, enz., eindelijk uwe stad Ninevé door de Chaldeën.
|
|
4) | zal men trouwelooslijk |
|
Het schijnt dat dit te duiden is op de zonen van Sanherib, die hem in zijn afgodischen tempel hebben vermoord; 2 Kon. 19:37.
|
|
5) | ons genadig, |
|
Te weten uw heilige kerk, of [ons], die uw volk zijn.
|
|
6) | wij hebben |
|
Te weten, dat Gij ons zoudt helpen en verlossen.
|
|
7) | hun arm |
|
Te weten der vrome Joden arm. De zin is: wees een voorvechter en beschermer van uw volk, tegen de Assyriërs.
|
|
8) | allen morgen, |
|
Hebreeuws, in de morgenstonden; dat is allen morgen, steeds, altoos, gelijk Ps. 90:14; zie de aantekening Ps. 73:14; of, als zij U ten tijde van het morgenoffer aanroepen.
|
|
9) | Van het geluid |
|
Te weten als de engel hen zal overvallen. Zie 2 Kon. 19:35.
|
|
10) | de volken |
|
Te weten het krijgsvolk in het heir van den koning van Assyrië, bestaande uit verscheidene volken en natiën.
|
|
11) | van Uw verhoging |
|
Als Gij, o Heere, U als op uw rechterstoel zetten en gericht oefenen zult over de vijanden uws volks.
|
|
12) | Dan zal |
|
Ene aanspraak tot de Assyriërs. De zin is: Gij, Assyriërs, zult van den engel des Heeren verslagen en dan van de Joden beroofd worden.
|
|
13) | ulieder buit |
|
Dat is, de buit, dien gij, Assyriërs, van andere volken geroofd hebt, zal van ulieden wedergenomen worden.
|
|
14) | gelijk |
|
Hebreeuws, met ene verzameling des kevers.
|
|
15) | daarin |
|
Te weten in uwen roof; dat is, in den roof, dien men u zal afnemen. Daarin zal men onder en over, door en weer door huppelen en springen, met vreugde, met blijdschap en gejuich.
|
|
16) | in de hoogte; |
|
Dat is, in den hemel.
|
|
17) | Hij heeft Sion |
|
Of, Hij zal Zion vervullen, enz., te weten na de verdelging der Assyriërs ten tijde aan Hizkia.
|
|
18) | de vastigheid |
|
Hier wendt de profeet zijne rede tot den koning Hizkia. Anderen verstaan dat het ene aanspraak is aan de kerk Gods; alsof de profeet zeide: Wat de kerk zal doen vaststaan, zal zijn de kennis van de goedertierenheid en gunst des Heeren.
|
|
19) | uwer tijden, |
|
Dat is, uwer regering, o Hizkia, of, o gemeente Gods.
|
|
20) | de sterkte |
|
Of, [uw] heilzame sterkte, of de sterkte des veelvoudigen heils.
|
|
21) | zal zijn wijsheid |
|
[Zal zijn] of, is.
|
|
22) | zal |
|
[Zal zijn] of, is.
|
|
23) | zijn schat |
|
Te weten van den koning Hizkia. Alsof hij zeide: Omdat hij den Heere vreest, zo zal Hij hem zegenen met rijkdom. Zie 2 Kon. 20:13, en 2 Kron. 32:27,28,29. Anders, zijnen, of haren; te weten der kerk Gods. Indien men deze woorden op den koning Hizkia duidt, zo wijzen zij tegelijk aan, welke en hoedanig de wijsheid van den koning Hizkia geweest is, waarvan te lezen is 2 Kon. 19:1,14, en 2 Kon. 18:4,5,6.
|
|
24) | hun |
|
Te weten van Sanherib en zijne vorsten. Zie onder Jes. 36:13, enz. en Jes. 37:10, enz.
|
|
25) | allersterksten |
|
Of, ambassadeurs, gezanten; te weten die, welken Sanherib aan den koning Hizkia en de inwoners van Jeruzalem gezonden heeft; 2 Kon. 18:17,18.
|
|
26) | daar buiten; |
|
Te weten buiten de stad Jeruzalem, gelijk te lezen is 2 Kon. 18:17,18, enz.
|
|
27) | de boden |
|
Te weten die mannen, die Hizkia had gezonden aan Sanherib om hem den vrede af te bidden, 2 Kon. 18:14.
|
|
28) | De gebaande wegen |
|
Te weten in het land Juda. De zin is: Niemand durft zich in het land Juda op de gewone herenstraten laten vinden, of reizen, vanwege den inval der Assyriërs. Vergelijk Richt. 5:6, en de aantekening aldaar.
|
|
29) | zijn verwoest, |
|
Te weten van de Assyriërs.
|
|
30) | hij vernietigt |
|
Te weten Sanherib.
|
|
31) | het verbond, |
|
Te weten hetwelk hij gemaakt had, belovende af te trekken, als Hizkia hem de som geld, die hij hem opgelegd had, zou betaald hebben. Zie 2 Kon. 18:14, enz.
|
|
32) | de steden, |
|
Te weten de steden in Juda.
|
|
33) | Het land |
|
Te weten het Joodse land, hetwelk van de Assyriërs verwoest is.
|
|
34) | de Libanon |
|
De naam van een berg, en door dezen, als andere hier genaamde plaatsen, liggende aan de grenzen des lands, wordt te kennen gegeven, dat het ganse land verwoest was.
|
|
35) | schaamt zich, |
|
Te weten omdat hij van zijn schone hoge cederbomen ontbloot is, die door de Assyriërs zijn afgehouwen, waarmede hij tevoren versierd en als opgepronkt was.
|
|
36) | hij verwelkt; |
|
Of, hij is nedergehouwen.
|
|
37) | Saron |
|
Een land, waar goede tarwe pleegt te wassen. Zie 1 Kron. 27:29, maar het was jammerlijk verwoest als de profeet dit schreef.
|
|
38) | Basan |
|
In Basan was goede weide. Zie Deut. 32:14; Ps. 22:13. Dit gebergte lag niet in den stam van Juda, maar in den halven stam van Manasse; Joz. 13:30.
|
|
39) | Karmel |
|
Hier was ook goed weideland. Zie 1 Sam. 25:2.
|
|
40) | zijn geschud. |
|
Of, werpen af; te weten hunne vruchten. Anders: ruchelt; dat roept als een ezel, dat is, schreit verschrikkelijk, namelijk omdat de beesten, die daar plachten te weiden, nu verdreven en geroofd waren.
|
|
41) | opstaan, |
|
Of, mij opmaken; te weten tegen de Assyriërs.
|
|
42) | verhoogd worden, |
|
Te weten door het ombrengen der Assyriërs.
|
|
43) | Gijlieden |
|
Dit spreekt de Heere tot de Assyriërs; alsof Hij zeide: Gij hebt wel wat groots voor, te weten Jeruzalem in te nemen en te verdelgen; maar het zal u niet gelukken, gij zult zelf te schande en ten verderve komen.
|
|
44) | gij zult |
|
Uwe aanslagen zullen zo weinig vermogen, alsof zij van stro en stoppels waren.
|
|
45) | uw geest |
|
Dat is, uwe hoogheid zal mij bewegen ulieden te verderven, te weten door mijn slaanden engel; zie 2 Kon. 18:19, enz., en 2 Kon. 19:9, enz.
|
|
46) | Hoort |
|
Dit is ene voorrede op hetgeen hier volgt, namelijk ene vermaning aan de vreemde natiën, dat zij den waren God zouden eren vanwege het vernielen der Assyriërs.
|
|
47) | wat Ik |
|
Te weten hoe wonderbaar Ik de Assyriërs door een engel verdelgd heb.
|
|
48) | bekent |
|
Dat is, merkt en roemt mijn grote macht.
|
|
49) | De zondaren |
|
Dat is, de goddelozen onder de Joden, die alle vermaningen veracht hebben.
|
|
50) | te Sion |
|
Dat is, te Jeruzalem.
|
|
51) | zijn verschrikt; |
|
Te weten als Ik hen door de Assyriërs bezocht heb, die zich niet verschrikten als Ik hen door den profeet Jesaja gedreigd heb; zie 2 Kon. 18:37; en 2 Kon. 19:14.
|
|
52) | bij een verterend |
|
Dat is, bij God, als Hij vertoornd is. Zie Deut. 4:24, en Deut. 9:3; Hebr. 12:29. Sommigen nemen deze woorden als gesproken zijnde door den profeet. Vergelijk Ps. 15:1.
|
|
53) | Die in |
|
Hier antwoordt de profeet, of God door den profeet, op de voorgaande vraag der goddeloze Joden; en Hij wijst aan dat zij geen oorzaak hebben om over Gods gestrengheid te klagen, maar wel over hun goddeloos leven, waarmede zij God tot straffen veroorzaken.
|
|
54) | het gewin |
|
Dat is het onrechtvaardig gewin, hetwelk men neemt om zijnen naaste te helpen onderdrukken.
|
|
55) | geen geschenken |
|
Te weten die hem, als rechter, gegeven worden om een goede zaak kwaad te maken.
|
|
56) | dat hij geen |
|
Dat is, dat hij de raadslagen van onschuldig bloedvergieten niet bijwone; zie Ps. 51:16.
|
|
57) | niet aanzie; |
|
Te weten met lust en met behagen. Zie Ps. 22:18.
|
|
58) | in de hoogten |
|
Dat is, zeker en vast, buiten gevaar, onder de beschutting des Allerhoogsten. Vergelijk Ps. 91:1.
|
|
59) | zijn brood |
|
Dat is, het brood, hetwelk hij behoeft, of wenst te hebben. De zin is: hem zal niets ontbreken.
|
|
60) | zijn gewis. |
|
Dat is, de Heere zal hem gewisselijk van drank verzorgen.
|
|
61) | Uw ogen |
|
Hier spreekt de profeet hen aan, die hij Jes. 33:15 beschreven heeft, te weten de godzaligen onder de Joden.
|
|
62) | den Koning |
|
Enigen verstaan hier den koning Hizkia, anderen den Heere Christus.
|
|
63) | zien |
|
Of, aanschouwen, met blijdschap, te weten na de heerlijke victorie over de Assyriërs, want tevoren, toen hem de Assyriërs in het land gevallen waren, was hij in een treurigen en bedroefden staat; zie 2 Kron. 32:23,27.
|
|
64) | zij zullen |
|
Hebreeuws, het land der verheden. De zin is: Zij, te weten de burgers van Jeruzalem, zullen niet meer zo verschrikkelijk binnen hunne stad moeten besloten en als gevangen blijven, maar zij zullen mogen reizen en trekken waar het hun belieft door het ganse land.
|
|
65) | Uw hart |
|
Hier spreekt de profeet alle godzalige Joden in het bijzonder aan.
|
|
66) | zal de verschrikking |
|
Of, het zal dichten van die verschrikking; te weten van die verschrikkingen, waarmede gij zijt bevangen geweest vanwege de Assyriërs, en van welke gij wonderbaarlijk, door Gods kracht en genade, zult verlost worden.
|
|
67) | Waar |
|
Dit zijn de woorden der Joden, de Assyriërs trotserende na verkregen victorie; alsof zij zeiden: Waar zijn nu al die grote meesters en officieren van den koning Sanherib? Zij zijn nu allen vernield en verdelgd, wij passen nu niet langer op hen, zij kunnen ons niet hinderen noch schaden. Sommigen nemen dit als woorden van de Joden, alsof zij in de aankomst der Assyriërs uit verbaasdheid en radeloosheid vraagden: Waar zijn nu de officieren, die op onze bescherming moesten letten en op alles orde stellen?
|
|
68) | is de schrijver? |
|
Te weten monsterschrijver, of krijgssecretaris, te weten van den koning Sanherib.
|
|
69) | de betaalsheer? |
|
Of, de penningmeester, thesaurier, betaalmeester. Hebreeuws, de weger, of die daar weegt; te weten het geld; dat is, die den soldaten hunne soldij betaalt. Aangaande het wegen, zie Gen. 23:16.
|
|
70) | die de torens |
|
Dat is, de bouwmeester of ingenieur, wiens ambt het is te tellen en te ordineren hoeveel torens, sterkten, schansen of bolwerken men moet maken tot verdediging ener belegerde stad, of om ene stad te belegeren en te besluiten.
|
|
71) | niet meer |
|
Want de engel des Heeren zal hen ten dele verslaan, ten dele op de vlucht jagen; zie 2 Kon. 19:35,36.
|
|
72) | dat stuurse |
|
Of, wreed volk, of barbaars volk. Hebreeuws, gesterkt, verhard volk. Zie Deut. 28:50; Richt. 14:4, en Ps. 114:1.
|
|
73) | van spraak |
|
Hebreeuws, van lip, gelijK Gen. 11:1; dat is, een volk, dat een onbekende spraak heeft.
|
|
74) | horen kan, |
|
Dat is, verstaan kan; zie Gen. 11:7.
|
|
75) | belachelijke tong, |
|
Zie Jes. 28:11. Anders, van stamelende tong.
|
|
76) | Schouwt |
|
Hier spreekt de profeet nog de godzalige Joden aan.
|
|
77) | de stad |
|
Te weten Jeruzalem, waar het volk Gods gewoon was, inzonderheid op de hoge feestdagen, samen te komen.
|
|
78) | een tent, |
|
Versta hier, de Christelijke kerk, die steeds vast blijft staande, ofschoon zij hard wordt bestreden van hare vijanden. Het aardse Jeruzalem is van de Romeinen verwoest.
|
|
79) | in der eeuwigheid |
|
Dat is, nimmermeer.
|
|
80) | zullen uitgetogen |
|
Hebreeuws, niet zullen verreizen.
|
|
81) | heerlijk zijn, |
|
Zie van het woord heerlijk, Ps. 8:2.
|
|
82) | het zal zijn |
|
Te weten Jeruzalem; wel verstaande het geestelijke Jeruzalem; dat is, de gemeente der uitverkorenen.
|
|
83) | wijde stromen; |
|
Of, brede. Hebreeuws, wijd van handen; dat is, wijd van ruimte, gelijk Gen. 34:21; Richt. 18:10; Ps. 104:25; zie de aantekening aldaar.
|
|
84) | schip |
|
Of, galei.
|
|
85) | zal daar |
|
Of, daarover komen. De zin van Jes. 33:21 is: De kerk zal zijn als een stad, rondom welke wijde grachten gaan, alzo dat de vijanden tegen haar niet zullen vermogen, maar alle uitverkorenen zullen in haar zeker en gewis zijn.
|
|
86) | behouden. |
|
Of, verlossen, of zalig maken.
|
|
87) | Uw touwen |
|
De profeet spreekt hier de Assyriërs aan, alsof zij altegaar in een schip waren, hetwelk in groot gevaar is; alsof hij zeide: O gij Assyriërs, al uw macht en voornemen tegen Gods kerk zal ijdel en tevergeefs zijn, gelijk men niet zeilen kan noch voortkomen, als de touwen en zeilen, bij gebrek van wind, niet stijf kunnen uitstaan of door storm gebroken worden.
|
|
88) | zijn slap |
|
Of, los geworden, geslaakt.
|
|
89) | zij zullen hun mastboom |
|
Te weten de vijanden, of de touwen.
|
|
90) | recht |
|
Of, recht overeind houden.
|
|
91) | zij zullen het zeil |
|
Of de vlag, of vaan uitbreiden.
|
|
92) | dan |
|
Te weten als de vijanden, die Gods kerk wilden verstoren, van den Heere zullen verslagen en te schande gemaakt worden.
|
|
93) | zal de roof |
|
Anders: dan zal er uitgedeeld worden tot een groten roof toe. De zin is: De burgers der Christelijke kerk [te weten de gelovigen] zullen zich grotelijks verheugen. Vergelijk dit met Jes. 9:2.
|
|
94) | zelfs |
|
De zin is: Het zal met de vijanden der kerk Gods alzo gesteld zijn, dat zelfs de allerzwaksten machtig genoeg zullen zijn om hen te beroven. Zie Ps. 68:13.
|
|
95) | geen inwoner |
|
Te weten van de stad Jeruzalem; dat is van de Christelijke kerk.
|
|
96) | ziek, |
|
Of, zwak, of krank, want de Heere heelt al onze gebreken en Hij vergeeft ons onze misdaden.
|
|
97) | zal vergeving |
|
Hebreeuws, zal ontlast zijn van ongerechtigheid; God zal hen ontlasten; dat is, God zal hun hunne zonden vergeven en derhalve maakt Hij hen sterk en wakker. Zie de aantekening Ps. 32:1.
|
|