1)een der oversten
Dat is een overste der Joden uit de secte der Farizeën, gelijk ook Nicodemus was, Joh. 3:1.
 
2)waarnamen.
Namelijk of Hij iets zou zeggen of doen, dat zij zouden mogen berispen.
 
3)wetgeleerden en Farizeen,
Van de wetgeleerden zie Matth. 2:4; Luk. 11:45.
 
4)genoden
Grieks geroepenen; namelijk ter maaltijd, alzo ook in het volgende.
 
5)gelijkenis,
Namelijk om door deze te vermanen tot nederigheid voor God en de mensen, gelijk te zien is Luk. 14:11.
 
6)waardiger dan gij
Dat is, meerder eer waardig, of aanzienlijker.
 
7)ga hoger op.
Grieks klim hoger op.
 
8)zo roep niet uw vrienden,
Namelijk met vergeting der armen, en zo gij van God vergelding wilt verwachten, gelijk Christus Luk. 14:14 uitdrukt. Anderszins is het niet ongeoorloofd deze vriendschap ook zijnen vrienden te betonen. Zie Gen. 21:8, en Gen. 43:25, enz.; Job 1:4.
 
9)verminkten,
Of, gebrekkelijk van leden.
 
10)vergolden worden
Namelijk van God uit genade. Van deze vergelding zie Matth. 25:36.
 
11)in de opstanding der rechtvaardigen.
Namelijk ten eeuwigen leven. Want anderszins zullen ook de onrechtvaardigen opgewekt worden, doch tot de eeuwige verdoemenis, Dan. 12:2; Joh. 5:29; Hand. 24:15.
 
12)eet in het Koninkrijk Gods.
Of, eten zal.
 
13)bereidde een groot avondmaal,
Grieks maakte. Met deze gelijkenis toont Christus dat hoewel deze mensen het koninkrijk Gods groot schenen te achten, nochtans zij en vele anderen zo ingeworteld waren met hunne harten in deze tijdelijke dingen, dat zij, daartoe door het Evangelie geroepen zijnde, het verachtten of verzuimden.
 
14)eendrachtelijk te ontschuldigen.
Grieks uit ééne; dat is uit één hart of mond; want hoewel zij verscheidene oorzaken voorwenden van weigering, zo ontschuldigden zij zich allen op hun tijdelijke dingen.
 
15)juk ossen gekocht,
Dat is paar, of koppel.
 
16)Toen werd de heer des huizes toornig,
Daarmede wordt niet te kennen gegeven dat een akker, ossen, of dergelijke goederen te kopen, of ene vrouw te trouwen, ongeoorloofd zou zijn, 1 Cor. 7:29, maar de Heere vertoornt zich daarover, dat de Joden door deze tijdelijke dingen zich lieten verhinderen van de leer des Evangelies aan te nemen. Waarom Hij ook hen verstoten en de heidenen in hunne plaats heeft beroepen.
 
17)dwing ze in te komen,
Namelijk met ernstig en gedurig aanhouden. Zie dergelijke Gen. 33:11; Luk. 24:29.
 
18)die genood waren,
Namelijk geweigerd hebben te komen.
 
19)haat zijn vader,
Dat is, die deze boven mij liefheeft, gelijk verklaard wordt Matth. 10:37.
 
20)leven,
Grieks ziel; gelijk Matth. 16:25.
 
21)kruis niet draagt,
Dat is, wie niet gezind en bereid is naar mijn voorbeeld en om mijnentwil vervolging en verdrukking te lijden.
 
22)navolgt,
Grieks achter mij komt.
 
23)overrekent de kosten,
Of, overlegt, overslaat, gelijk met rekenpenningen placht te geschieden.
 
24)verlaat alles,
Grieks zijn afscheid neemt van alles; dat is, niet bereid is om desnoods zijnde alles te verlaten en mij te volgen. Zie Luk. 9:61, en Luk. 14:27.
 
25)smakeloos geworden is,
Grieks dwaas geworden is. Zie Matth. 5:13.
 
26)Het is noch tot het land,
Namelijk zout, verdorven zijnde. Zie Mark. 9:50.
 
27)weg.
Grieks buiten.