1)Houdt sterk aan
Of, zijt gedurig. Want het Griekse woord betekent beide, namelijk met ijver en gedurigheid in den gebede aanhouden. Zie Luk. 18:1; Ef. 6:18.
 
2)waakt in hetzelve
Dat is, zijt zorgvuldig en aandachtig, opdat niet alleen de mond, maar ook het hart en verstand wakker zijn in het bidden. Zie Mark. 13:33, enz.; Openb. 3:2, enz.
 
3)de deur des woords
Dat is, goede gelegenheid en vrijmoedigheid verlenen, om het woord des Evangelies te mogen verbreiden, gelijk 1 Cor. 16:9, en 2 Cor. 2:12.
 
4)de verborgenheid
Dat is, het Evangelie, of de leer van Christus. Waarom hetzelve ene verborgenheid genaamd wordt; zie Ef. 1:9, en Col. 2:2.
 
5)gebonden ben;
Dat is, gevangen. Zie van de wijze dezer gevangenschap, Hand. 28:16.
 
6)ik moet spreken.
Namelijk uit kracht mijner beroeping; Rom. 1:14; 1 Cor. 9:16.
 
7)met wijsheid
Grieks in wijsheid; dat is, wijselijk, voorzichtig, dat is, alzo dat gij uzelven zonder nood in geen gevaar brengt, noch dat gij hunne zonden, afgoderijen of valse leringen niet toegeeft, maar hen bij elke gelegenheid zoekt te winnen.
 
8)die buiten zijn,
Dat is, nog vreemd zijn van het geloof, of de gemeente Gods, die het huis Gods is. Zie dergelijke 1 Cor. 5:12,13.
 
9)uitkopende.
Van deze wijze van spreken, zie de aantekeningen Ef. 5:16.
 
10)met zout besprengd,
Grieks geconfijt; dat is, alzo gerecht tot aangenaamheid dergenen waar gij bij verkeert, dat daarentussen alle vuile, verdervende en onstichtelijke redenen daaruit zijn geweerd, gelijk door het zout de spijs smakelijk wordt gemaakt, en uit dezelve alle bederving wordt gehouden. Zie 1 Cor. 15:33; Ef. 4:29.
 
11)een iegelijk
Namelijk hetzij dezelve buiten of binnen de gemeente zij; hetzij om rekenschap te geven van uw geloof, 1 Petr. 3:15; hetzij om elkander te vertroosten of te vermanen; 1 Thess. 5:11.
 
12)Al mijn zaken
Of, de dingen die mij aangaan; namelijk van mijne gelegenheid in deze gevangenschap, en wat ik hier doe.
 
13)uw zaken wete,
Dat is, den staat waar uwe gemeente in is.
 
14)vertrooste;
Namelijk zo met zijne gaven, alsook door het verhaal van de vrijheid die ik hier heb, om het Evangelie te verbreiden in mijne banden, en den voortgang van hetzelve. Zie Hand. 28:30; Filipp. 1:2.
 
15)uit de uwen is;
Dat is, niet alleen uit uwe stads- en landslieden, maar ook een bedienaar uwer gemeente, gelijk dergelijke wijze van spreken hierna Col. 4:12 te zien is.
 
16)U groet
Groeten is eigenlijk iemand vrede, geluk en zaligheid toewensen. Zie Luk. 10:5.
 
17)Aristarchus,
Deze is een vermaard discipel geweest, geboren uit Macedonië, een gedurig metgezel van Paulus, die hem ook tot Rome toe in zijne banden was gevolgd. Zie Hand. 19:29, en Hand. 20:4, en Hand. 27:2.
 
18)Markus,
Die ook Johannes genoemd wordt, wiens moeder Maria een zeer godzalige vrouw was, in wier huis de vergaderingen der apostelen en der andere gelovigen veeltijds gehouden werden, Hand. 12:12, die wel met Barnabas van Paulus is gescheiden, Hand. 15:38; maar evenwel in den dienst des Evangelies volstandig gebleven, en weder tot Paulus is gekeerd, gelijk hier blijkt Col. 4:10 en 2 Tim. 4:11, hoewel hij daarna zich bij Petrus heeft begeven, 1 Petr. 5:13, in wiens gezelschap hij zijn Evangelie heeft geschreven, gelijk enige oude leraars getuigen.
 
19)de neef van Barnabas,
Dat is, broeders of zusterszoon.
 
20)ontvangt hem;
Namelijk met alle eer en vriendelijkheid, hetwelk Paulus daarbij doet om hem zijn aanzien bij deze gemeente te vermeerderen.
 
21)Justus,
Van dezen zie Hand. 18:7.
 
22)welke uit de besnijdenis
Dat is, uit de Joden.
 
23)deze alleen zijn
Namelijk uit de Joden; want uit de Grieken waren er veel meer, gelijk uit deze groetenis zelve blijkt; maar uit de Joden waren er velen, die Paulus wederstonden; Hand. 28:24, enz.
 
24)in het Koninkrijk
Dat is, in den dienst des Evangelies, waardoor het rijk Gods, zo der genade als der heerlijkheid van de profeten beloofd onder den Messias, wordt bevorderd. Zie Matth. 4:23; Mark. 4:11.
 
25)uit de uwen is,
Gelijk hier voren Col. 4:9.
 
26)strijdende voor u
Dat is, met groten ijver en gedurigheid aanhoudende.
 
27)volmaakt en
Dat is, volmaaktelijk onderwezen, en wordt dit gesteld tegen degenen, die nog kinderen of nieuwelingen waren in de leer, gelijk 1 Cor. 2:6, en 1 Cor. 14:20; Filipp. 3:12.
 
28)volkomen
Grieks vervuld.
 
29)Laodicea
Deze twee vermaarde steden waren niet ver van hen gelegen, gelijk aangetekend is Col. 1:2.
 
30)Lukas,
Deze is de evangelist Lukas, die zijn Evangelie door den Heiligen Geest heeft beschreven, en een gedurig metgezel van Paulus in zijne reizen ook tot Rome toe in zijne gevangenschap is geweest. Zie Hand. 27:1, en Hand. 28:14.
 
31)de medicijnmeester,
Namelijk van stijl of beroep, gelijk Mattheüs een tollenaar genaamd wordt, ook na zijne bekering en beroeping tot het apostelschap; Matth. 10:3.
 
32)Demas.
Deze is wel een medearbeider van Paulus in zijne gevangenschap voor een tijd geweest, Fil.:24, maar heeft hem daarna schandelijk verlaten; 2 Tim. 4:10.
 
33)die in zijn huis is.
Dit kan verstaan worden, òf van de gemeente, die in het huis van dezen man hare vergadering hield, òf ook van zijn huisgezin, dat als een kleine gemeente in zijn huis was, en in zeer Christelijke orde van hen werd gehouden, gelijk van het huis van Aquila en Priscilla gezegd wordt; Rom. 16:5, en 1 Cor. 16:19.
 
34)in de gemeente
Dat wil hij niet alleen, omdat dit een vermaarde gemeente in dat landschap was, maar ook omdat sommigen dezelfde dwalingen aldaar zochten in te voeren, waarvoor Paulus in de twee eerste hoofdstukken, Col. 1,2, van dezen zendbrief de Colossensen heeft gewaarschuwd.
 
35)uit Laodicea geschreven
De apostel spreekt hier niet van een brief, dien hij aan de Laodicensen zou geschreven hebben, gelijk sommigen gemeend hebben, en een brief hebben verzonnen, die in sommige Latijnse en ook Nederlanse Testamenten wordt gevonden, doch altijd voor apocrief gehouden; maar van een brief, die uit Laodicea geschreven is, waardoor sommigen verstaan den eersten zendbrief van Paulus aan Timotheüs, omdat in het onderschrift staat dat dezelve van Laodicea geschreven zou zijn, doch bij merkelijken misslag dergenen, die deze onderschriften bij de brieven van Paulus hebben gesteld, alzo het blijkt Col. 2:1, dat de gemeente van Colosse en Laodicea het aangezicht van Paulus nimmer gezien hadden; maar het is waarschijnlijkst dat Paulus spreekt van een brief, dien hij uit Laodicea had ontvangen, òf van de gemeente zelve, òf van enige apostolische mannen aldaar, in welken brief van deze dwalingen, of van de bewerkers derzelve, nadere verklaring werd gedaan, die den Colossensen ook tot nadere waarschuwing en onderrichting mocht dienen, wanneer dezelve met dezen brief van Paulus zou worden vergeleken.
 
36)Archippus:
Deze schijnt de mededienaar van Epafras in deze gemeente geweest te zijn, die na het vertrek van Epafras, in zijn ijver en dienst was verslapt, waarom hem de apostel deze vermaning wil hebben gedaan.
 
37)in de Heere,
Dat is, door den Heere, of van Zijnentwege; want het is ook de Heere zelf, die arbeiders in Zijnen oogst uitzendt, al is het dat zij merendeels door de gemeenten beroepen worden. Zie Matth. 9:38; Hand. 20:28.
 
38)vervult.
Dat is, ten volle of behoorlijk bediend, niet tevreden zijnde met den titel alleen, maar het werk van dien getrouwelijk uitvoerende. Zie dergelijke 2 Tim. 4:5.
 
39)met mijn hand,
Hierdoor verstaat hij de woorden van den volgenden groet van genade, dien hij met zijn eigen hand onder al zijne brieven placht te schrijven, hoewel hij de hand van anderen in het uitschrijven der brieven dikmaals gebruikte, gelijk hij zelf betuigt 2 Thess. 3:17. Zie verder de aantekeningen 1 Cor. 16:21.
 
40)De genade zij met u.
Dat is, de bijzondere gunst Gods in Christus jegens ons, met al de weldaden, die daaruit vloeien.
 
41)Amen.
Zie van dit woord de aantekeningen Matth. 6:13, en Matth. 28:20.