1)zijner regering,
Namelijk, van Zedekia.
 
2)sterkten rondom.
Het Hebreeuwse woord [zoals velen menen] betekent een krijgsgebouw in vorm van een toren, of hoge stelling van hout gemaakt, hetwelk buiten de stad tegenover de muren opgericht werd, om vandaar pijlen en stenen tegen de muren en in de stad te schieten. Hetzelfde woord wordt gevonden, Jer. 52:4; Ezech. 4:2, en Ezech. 17:17, enz.
 
3)kwam de stad
Alzo boven, 2 Kon. 24:10.
 
4)vierde maand,
Dit woord is hier ingevoegd uit Jer. 39:2, en Jer. 52:6.
 
5)doorgebroken,
Te weten, van de Chaldeën, die de stad belegerden en nu de middelpoort ingenomen hadden; Jer. 39:2,3.
 
6)vloden
Dit woord is hier ook ingevoegd, tot aanvulling van den zin, uit Jer. 39:4. Zie deze heimelijke vlucht afgebeeld Ezech. 12:6.
 
7)poort,
Versta, een heimelijke poort of uitgang, die tussen twee muren der stad gemaakt was.
 
8)waren
Of, was, te weten, poort, of weg.
 
9)Jericho,
Zie 2 Kon. 2:4.
 
10)Ribla;
Zie boven, 2 Kon. 23:33. in deze stad heeft Nebukadnezar zijn hof willen houden, totdat hij Jeruzalem veroverd zou hebben, voornamelijk dewijl de belegering lang duurde.
 
11)oordeel tegen hem.
Want zij beschuldigden hem van ontrouw en valsheid, omdat hij zijn belofte en eed gebroken had; en van ondankbaarheid tegen den koning Nebukadnezar, die hem koning gemaakt had, boven, 2 Kon. 24:17,20. Anders, zij spraken een oordeel met hem; te weten, met den koning van Babel over den koning van Juda.
 
12)men verblindde
Zie Jer. 39:7.
 
13)vijfde maand,
Komende overeen ten dele met onzen Juli, ten dele met Augustus. Zie Num. 33:38.
 
14)overste
Zie Gen. 37:36. Hebreeuws, de meester der trawanten.
 
15)huizen der groten
Anders, grote huizen. Versta, de huizen der rijken en machtigen, die van grote middelen of staat geweest waren. Dezen moesten voornamelijk lijden. Waaruit het schijnt dat enige kleine huizen van schamele en slechte lieden zijn verschoond geweest. Groten worden voor rijken genomen, Gen. 24:35, en Gen. 26:13; 1 Sam. 25:2; idem voor lieden van staat, 2 Kon. 10:6; Jona 3:7, van beiden kan het woord hier genomen worden, als ook Lev. 19:15.
 
16)armsten des lands
Hebreeuws, van de dunheid des lands; zie boven, 2 Kon. 24:14.
 
17)koperen pilaren,
Zie van deze 1 Kon. 7:15.
 
18)stellingen,
Dat is, de voeten, gestoelten, of pedestallen, op welke de wasvaten of ketels stonden, die Salomo in het voorhof der priesters gesteld had. Zie 1 Kon. 7:27.
 
19)koperen zee,
Zie 1 Kon. 7:23.
 
20)de potten,
Van al dit gereedschap des tempels is ook te zien 1 Kon. 7:45, enz.
 
21)wierookvaten
Of, koolpannen. Zie Lev. 10:1.
 
22)geheel goud
Hebreeuws, goud goud, en zilver zilver; dat is, louter en massief goud, of zilver; of geheel van goud en zilver, en bloot verguld, of verzilverd. Anders, die [te weten, sprengbekkens] geheel goud en die geheel zilver waren.
 
23)was zonder gewicht.
Dat is, des kopers was zoveel, dat men het niet kon of wilde wegen.
 
24)pilaar was achttien ellen,
Zie van deze dingen alle 1 Kon. 7:15,16,17, enz.
 
25)Seraja,
Deze is geweest de zoon van Azaria, die de zoon was van Hilkia, 2 Kron. 6:13,14, die het wetboek in den tempel vond, boven, 2 Kon. 22:8. Seraja's zoon was Ezra, wiens boek wij onder de boeken des Ouden Testaments hebben, Ezra 7:1.
 
26)hoofdpriester,
Hebreeuws, den priester het hoofd, of die het hoofd was; dat is, de eerste, of de voornaamste en opperste, te weten, der priesters. Alzo 2 Kron. 26:20, en 2 Kron. 31:10; Ezra 7:5.
 
27)Zefanja,
De zoon van Maäseja, Jer. 21:1, een ander dan Zefanja den profeet, die was de zoon van Chusi, Zef. 1:1.
 
28)tweeden priester,
Zie Num. 3:32, en 1 Kon. 4:4.
 
29)sloeg hen,
Sommigen menen dat dezen waren degenen, die zich tegen den profeet Jeremia gesteld hadden, roepende: Den tempel des Heeren, den tempel des Heeren, Jer. 7:4. Van het woord slaan, zie Gen. 8:21.
 
30)Alzo werd Juda
Dit is de vervulling der profetie, waarvan te zien is boven, 2 Kon. 23:27; Jer. 25:9, enz.
 
31)Gedalia,
Een vroom en oprecht man, den profeet Jeremia zeer toegedaan, en zijn raad in alles volgende. Zie van denzelven ook Jer. 40:5, en is te onderscheiden van een anderen Gedalia, die de grootvader was van den profeet Zefanja, Zef. 1:1.
 
32)Ahikam,
Mede een vriend en voorstander van den profeet Jeremia. Zie Jer. 26:24.
 
33)Safan.
Die schrijver was des konings Josia, 2 Kon. 22:3.
 
34)Mizpa;
Zie van deze stad Richt. 11:11.
 
35)Ismael,
Zie van deze mannen ook Jer. 40:7,8. Sommigen oordelen dat dezen de krijgsoversten en kapiteinen geweest zijn, die met hun volk bij den koning Zedekia waren, toen hij bij Jericho gevangen werd, en daar van hem verstrooid werden, boven, 2 Kon. 25:5.
 
36)zevende maand,
Zie Jer. 41:1.
 
37)van koninklijk zaad,
Hebreeuws, van het zaad des koninkrijks; dat is van het geslacht van David en Salomo. Men noemt die bij ons en in Frankrijk, prinsen van den bloede.
 
38)sloegen Gedalia,
Of, omdat zij Gedalia deze zijn hoogheid benijdden; òf omdat zij den koning van Babel haatten; òf om beide oorzaken.
 
39)Evilmerodach,
De zoon van Nebukadnezar, die zijn vader in de monarchie gevolgd is, en heeft geregeerd omtrent acht en twintig jaren. Sommigen menen dat hij enige kennis gehad heeft van den waren God, en daarom van de ongelovigen is genaamd geweest Evilmerodach, dat is, de zotte Merodach.
 
40)uit het gevangenhuis,
Hebreeuws, uit het huis des bedwangs, of besluiting; dat is zonder twijfel geschied, eensdeels uit medelijden met zijn ouderdom en zeer langdurige gevangenis, anderdeels uit aanmerking dat hij zich gewillig in de handen van Nebukadnezar had overgegeven. Zie boven, 2 Kon. 24:12.
 
41)vriendelijk met hem,
Hebreeuws, hij sprak goede dingen. Zie 1 Kon. 12:7, en Jer. 12:6.
 
42)de klederen
Te weten, die hij placht te gebruiken in de gevangenis. Vergelijk hiermede Gen. 41:14, en de aantekening daarop.
 
43)zijn tering,
Te weten, van de tering en onderhouding van Jojachins huisgezin. Want van de tering en lijfkost, Jojachins persoon aangaande, is in 2 Kon. 25:29 gesproken. Anders, want zijn tering was een gedurige tering, hem van den koning gegeven.
 
44)elk dagelijks
Dat is, zoveel als voor elken dag verordineerd was. Zie gelijke manier van spreken Exod. 5:13; Lev. 23:37; 1 Kon. 8:59.