1)de geboden,
Hebreeuws, het gebod; zie boven, Deut. 5:31.
 
2)melk en honig is vloeiende.
Zie Exod. 3:8.
 
3)enig HEERE!
Dat is, een enig, eeuwig, almachtig, goddelijk wezen. Zie van het woord HEERE, of Jehovah, Gen. 2:4.
 
4)inscherpen,
Hebreeuws, scherpen, wetten, slijpen; dat is, alzo voordragen, dat zij in hun hart mogen doordringen; gelijkwapens gescherpt worden, om naar het voornemen desgenen, die deze gebruikt, door te dringen.
 
5)teken binden op uw hand,
Dat is, gij zult alle middelen gebruiken om delzeve in gestadige gedachtenis te houden en uwen kinderen dezelve voor ogen te leggen, om daarnaar te leven. Zie Exod. 13:9, en van de voorhoofdspanselen Deut. 6:16.
 
6)gegeten hebt
Anders, dat gij dan zult eten en verzadigd worden, [maar], enz.
 
7)diensthuis heeft uitgevoerd.
Hebreeuws, uit het huis der dienstknechten; gelijk boven, Deut. 5:6.
 
8)God,
Versta, alleen, gelijk Deut. 6:14 uitwijst en te zien is Matth. 4:10.
 
9)bij Zijn Naam zweren.
Wanneer de publieke of private nood zulks vereist, zo zult gij uwen God deze eer aandoen, dat gij bij hem alleen zweert.
 
10)ijverig God in het midden van u;
Zie Exod. 20:5, en boven, Deut. 4:24.
 
11)verzoeken,
God verzoeken is of uit mistrouwen op hem, of uit hoogachting van zichzelven, het goddelijke voorschrift, de rechte orde en de ordinaire middelen verlaten, om zijn eigen goeddunken te volgen en van God, zijn eigenschappen en zijn wil proef te nemen. Zie Exod. 17:2; Num. 14:22; Ps. 78:18; Matth. 4:7; Hand. 15:10.
 
12)vlijtig houden,
Hebreeuws, houdende houden.
 
13)morgen zal vragen,
Dat is, na dezen, heden of morgen, gelijk men zegt. Zie Gen. 30:33.
 
14)en kwade wonderen,
Dat is, vreemde, schrikkelijke, schadelijke en verderflijke plagen, waardoor de Egyptenaars zeer gekweld en gepijnigd werden.
 
15)voor altoos ten goede,
Hebreeuws, al de dagen.
 
16)gerechtigheid zijn,
Naar de wet, bij conditie indien wij de ganse wet volkomenlijk onderhouden, gelijk de volgende woorden uitwijzen. Vergelijk Lev. 18:5; Ezech. 20:11; Matth. 19:17; Rom. 10:5; Gal. 3:12; Jak. 2:10. Maar nadermaal alle wedergeboren kinderen Gods in dit leven onvolmaakt blijven, zodat zij de voorzegde conditie niet kunnen volbrengen, zo is er geen andere weg om voor God gerechtvaardigd te worden, dan door een oprecht geloof aan Jezus Christus, wiens gerechtigheid en voldoening ons van den Vader uit genade geschonken, toegekend en door het geloof toegeëigend worden. Zie Jer. 33:16; Dan. 9:24; Rom. 3:27, en Rom. 8:3; 1 Cor. 1:30; 2 Cor. 5:21; Gal. 3:10,11; waarop dan de goede werken volgen als een vrucht des geloofs en bewijs van schuldige dankbaarheid, naar het voorschrift van Gods wet, enz.; 1 Cor. 6:20; Gal. 5:6; Fil. 1:11; Jak. 2:18. Sommigen verstaan hier door gerechtigheid, het bewijs en uiterlijk betoon der gerechtigheid, dat wij door het geloof hebben.