1)hem in oorlog
Dat is met Zedekia, te weten om hem te helpen door zijne macht bij de macht van Zedekia te voegen. Of tegen hem; dat is tegen den koning Nebukadnezar, om hem te wederstaan en van Jeruzalem te verdrijven.
 
2)als men een wal
Hetwelk de koning van Babel doen zou.
 
3)opwerpen,
Hebreeuws, uitstorten; alzo 2 Sam. 20:15; 2 Kon. 19:32.
 
4)vele zielen
Dat is, vele mensen.
 
5)hij heeft
Namelijk de koning Zedekia.
 
6)eed veracht,
Of, vloek.
 
7)hand gegeven had;
Te weten aan den koning van Babel, tot verzekering van te zullen vasthouden aan het verbond, dat hij met hem gemaakt had. Zie van zulke handhaving, gedaan tot verzekering van hetgeen men zegt of belooft, 2 Kon. 10:15; 2 Kron. 30:8; Ezra 10:19.
 
8)Mijn eed,
God noemt den eed, dien Zedekia aan den koning van Babel gedaan had, zijn eed, omdat hij met aanroeping van zijn naam gedaan was; en in gelijken zin zijn verbond, dat hij met denzelfden koning gemaakt had. Versta onder het woord eed de straf van de verbreking van den eed.
 
9)niet op zijn hoofd geve!
Dat is met straffen vergeld. Zie 1 Kon. 8:32; alzo boven Ezech. 9:10, en Ezech. 11:21, en Ezech. 16:43, en onder Ezech. 22:31; een afgebroken manier van eedzweren.
 
10)Mijn net
Zie boven Ezech. 12:13, en onder Ezech. 32:3.
 
11)hem uitspreiden,
Te weten over den koning Zedekia.
 
12)daar met hem rechten
Te weten boven het recht, dat Ik over hem heb laten gaan te Riblath, 2 Kon. 25:6,7. Want daarna heeft hij te Babel in de gevangenschap gelegen totdat hij stierf, Jer. 52:11. God wordt gezegd met den mens te richten, of in het recht zich met hem te begeven, als Hij door zijne straffen hem van zijne zonden overtuigt en gelijk in een gericht beschaamd maakt. Alzo Jes. 66:16; onder Ezech. 20:35, en Ezech. 38:22. Zie breder hiervan onder Ezech. 20:35.
 
13)zijn vluchtelingen
Zie van dezen 2 Kon. 25:5, en Jer. 52:8.
 
14)benden
Dat is, scharen en hopen van krijgsvolk. Zie boven Ezech. 12:14.
 
15)door het zwaard vallen,
Dat is, in den oorlog of door wapenen omkomen. Zie Lev. 26:7.
 
16)in alle winden
Dat is, in alle hoeken der wereld. Zie boven Ezech. 5:10.
 
17)van den oppersten tak
Dat is van den koninklijken stam; zie boven Ezech. 17:3. Of aldus: Van den hogen tak des ceders, of van den oppersten tak des ceders, die hoog was.
 
18)ceders
Dat is van het koninkrijk Juda; zie boven Ezech. 17:3.
 
19)nemen,
Te weten een scheutje, of rijsje, hetwelk hier terstond een tedere tak genoemd wordt.
 
20)zetten zal;
Dat is, planten zal.
 
21)een tederen afplukken,
Men versta hierdoor Zerubbabel en zijne opvolgers, maar inzonderheid Christus, van wien zij voorbeelden waren. Christus wordt een scheut of spruit genaamd; Jes. 11:1, en Jes. 60:21; Zach. 6:12.
 
22)een hogen en verhevenen berg
Versta het ware Zion, dat is de ware Joodse en Christelijke kerk en gemeente der heiligen. Zie Jes. 2:2, en Jes. 11:9; onder Ezech. 20:40; Micha 4:1.
 
23)der hoogte van Israël
Dat is, die zeer hoog zal wezen. Versta deze hoogheid zowel van de hoogberoemde en wijduitgebreide vermaardheid van het rijk van Christus, als van de uitnemende hoogheid en waardigheid der weldaden van Christus, die daarin te bekomen zullen zijn.
 
24)vrucht
Zie van deze vrucht Ps. 85:10 enz.; Jes. 11:2, enz.; Dan. 9:24.
 
25)dragen,
Hebreeuws, maken.
 
26)heerlijken ceder worden,
Versta, geen uiterlijke noch aardse, maar inwendige en hemelse heerlijkheid; van welke zie Ps. 110:1, enz.; Ef. 1:20, enz.; Filipp. 2:9,10,11.
 
27)alle gevogelte
Dat is, niet alleen Israëlieten en Joden, maar ook heidenen.
 
28)bomen des velds weten,
Dat is, mensen, die zo genoemd worden, omdat zij goede vruchten moeten dragen; Ps. 1:3; Jes. 56:3; Matth. 7:17,18,19. Sommigen verstaan eigenlijk de koningen, die onder andere mensen in hoogheid uitsteken; Dan. 4:20,22.
 
29)den hogen boom vernederd heb,
Men kan dit lichamelijk verstaan van de Babyloniërs en hunne monarchie, die verstoord is door Cyrus, en geestelijk van den duivel en zijn rijk, dat door Christus verwoest is.
 
30)den nederen boom verheven heb,
Dit kan ook lichamelijk verstaan worden van de Joden, toen zij wederkeerden uit de Babylonische gevangenschap, en geestelijk van alle uitverkorenen en gelovigen, die door Christus uit het geweld des duivels verlost zijn.
 
31)den groenen boom verdroogd
Het voorgaande wordt met andere woorden verhaald.