1)Zou ik ook,
Te weten, mij uitgevende voor een vertrooster. Anders, ik mocht ook als gijlieden spreken, indien enz., ik mocht woorden tegen u, enz., en ik mocht over u, enz.
 
2)indien
Dat is, zo uw personen in de plaats van mijn persoon waren, lijdende hetzelfde lijden, waar ik nu in ben. Ziel voor persoon; zie Gen. 12:5.
 
3)over u
Dat is, u verachten en bespotten, en dat bewijzen met het schudden des hoofds. Zie 2 Kon. 19:21. Hij wil zeggen dat hij zulks niet doen zou, want al deze vragen hebben kracht om te loochenen, gelijk het blijkt uit Job 16:5.
 
4)zich inhouden.
Of, ingehouden worden; te weten, van zoveel gesnaps en geraas te maken, gelijk gij nu doet tegen mij. Anders, zou [u] of [uw droefheid] in, of wederhouden. Of, aldus: Het medelijden zou mijn lippen inhouden.
 
5)wat gaat er
Dat is, wat zal er van mijn droefheid verminderd worden? Hij wil zeggen: Hetzij dat ik spreek of zwijg, het is evenveel; ik doe geen voordeel, want zo ik spreek, men misduidt mijn woorden, en ik word evenwel uit mijn lijden voor een goddeloos mens veroordeeld; zo ik zweeg, men zou menen dat ik mijzelven overtuigd vond.
 
6)Hij heeft
Te weten, God, die hem al dit lijden toegezonden had, en dien hij terstond met de volgende woorden, door de grote beroering zijns gemoeds, in den tweeden persoon toespreekt. Van de verzwijging des naams van God, zie boven, Job 3:20; alzo onder, Job 16:9. Anders, maar nu heeft zij mij vermoeid; te weten de smart, van welke hij in Job 16:6 gesproken had.
 
7)vermoeid;
Dat is, moede gemaakt door dit zwaar en menigvuldig lijden.
 
8)mijn ganse
Versta, zijn huisgezin, vrouw, kinderen, vrienden, huisgenoten en dienstvolk, die de Heere alle op verscheidene manieren, òf hem ontnomen, òf van hem vervreemd had; zie boven, Job 1, Job 2, en Job 19:13,14,15, enz.
 
9)is tot
Te weten, van de grootheid mijner benauwdheid en smart, waardoor mijn geest zo ontsteld is dat mijn lichaam allengskens verdwijnt en uitdroogt.
 
10)zij getuigt
Dat is, mijn gerimpeld, mager, dor en uitgeteerd lichaam spreekt tegen mij als een getuige, vallende op de zijde van mijn wederpartijders. Want deze oordelen van des mensen vroomheid of onvroomheid uit zijn tijdelijken en uiterlijken stand, welk gevoelen toegestaan zijnde, was zijn ellendig lichaam een genoegzaam getuige van Gods verbolgenheid tegen hem.
 
11)in mijn aangezicht.
Dat is, openlijk tegen mij. Vergelijk boven, Job 1:11.
 
12)Zijn toorn
Versta, den toorn Gods. Hij spreekt weder van God in den derden persoon.
 
13)verscheurt,
Het is een gelijkenis, genomen van de leeuwen, of andere verscheurende dieren, om des te beter uit te drukken hoe vreeslijk het is in de handen des levenden Gods te vallen, als Hij met ernst wil straffen; Hebr. 10:31. Vergelijk Ps. 50:22; Klaagl. 3:10,11; Hos. 5:14, en Hos. 6:1.
 
14)Hij haat mij;
Of, haat mij innerlijk. Alzo Gen. 49:23, en Gen. 50:15.
 
15)Hij knerst
De knersing der tanden, welke geschiedt door samenbijting en samenwringing derzelve, is een gebaar dergenen, die met zeer felle gramschap bevangen zijn, gelijk Ps. 35:16, en Ps. 37:12, en Ps. 112:10; Klaagl. 2:16; of dergenen, die in zeer grote pijn, kwelling en smarten gesteld zijn; Matth. 8:12; Luk. 13:28. Hier wordt zij Gode in den eersten zin bij gelijkenis toegeschreven, om des te beter het geweld en de vreeslijkheid zijner gramschap ons bekend te maken.
 
16)scherpt
Dat is, stelt een vergramd en vreeslijk gezicht tegen mij, even alsof Hij met zijn ogen, gelijk met een vreeslijken bliksem, mij doorstralen wilde.
 
17)Zij gapen
Hij meent de werktuigen, of instrumenten, die God gebruikte om hem door velerlei kastijdingen te beproeven; maar voornamelijk schijnt hij te zien op Elifaz en zijn metgezellen, die tegen hem den mond opengedaan hadden om hem schandelijk te veroordelen, als een, die verlaten was van God. Vergelijk Ps. 35:21.
 
18)mijn kinnebakken;
Dat is, doen mij spijtige verachting aan. Zie 1 Kon. 22:24.
 
19)vervullen
Dat is, verzadigen hun toorn, of koelen hun moed. Zie een gelijke manier van spreken Exod. 15:9 en vergelijk de aantekening. Anders, zij hebben zich tezamen tegen mij met menigte vergaderd.
 
20)verkeerde
Het schijnt dat hij hiermede verstaat de Chaldeën en Sabeërs, van wie gesproken wordt boven, Job 1:15,17.
 
21)overgegeven,
Anders, besloten bij de verkeerden; te weten, als in een gevangenis, om van hen gekweld en geplaagd te worden.
 
22)afgewend
Dat is, gemaakt dat ik in hun handen gevallen ben.
 
23)verbroken,
Te weten, door vuur, door wind, door vijanden; boven, Job 1:15,16,17,19.
 
24)mijn nek
Gelijk wanneer een geweldige reus een klein en zwakachtig mens aantastende en bij den hals vattende, hem meteen tegen de aarde slingerde en verpletterde.
 
25)tot een doelwit
Te weten, tegen hetwelk Hij de pijlen zijner verbolgenheid uitschiet. Vergelijk boven, Job 7:20.
 
26)schutters
Sommigen menen dat hij door deze verstaat zijn huisvrouw, vrienden en anderen, die door verkeerde oordelen, spottingen en plagerijen zijn lijden vermeerderden. Anderen nemen dit van zijn zweren, die hem de huid en het vlees doorboorden. Het kan ook in het algemeen genomen worden van al zijn plagen.
 
27)mijn nieren
Dit zijn overtollige manieren van spreken om de grootheid zijns lijdens, waarin hij stak, uit te drukken. De zin is, dat God niet alleen zijn lichaam van buiten met zweren en van binnen met grote smarten vervuld had, maar ook zijn geest met heftige beroering alzo doorsneden had, dat hij al zijn aandoeningen of bewegingen, in grote kwelling der zinnen en benauwdheid des harten had uitgestort.
 
28)met breuk
Hebreeuws, met breuk op het aangezicht der breuk. Hij wil zeggen dat hij van het begin zijns lijdens tot nu toe geen respijt gehad had om een weinig adem te halen, maar dat plagen op plagen tot nu toe zonder ophouden zich opeengehoopt hadden, en nu nog tegenwoordiglijk hem overvielen.
 
29)als een geweldige.
Dat is, als een geweldig, vreeslijk en sterk gewapend krijgsman.
 
30)over mijn huid
Versta, den zak, dien hij aan zijn huid getogen had, als hij al de droeve tijdingen gehoord had van het verlies zijner beesten en zijner kinderen. De zin is, dat die zak nu zo aan zijn huis, welke vol etter en verzwering was, vastkleefde, dat hij scheen daaraan genaaid te wezen.
 
31)mijn hoorn
Dat is, mijne eer, aanzien en vermogen is teniet geworden en veranderd in schande, verachting en armoede. Alzo is het woord hoorn voor eer, macht, hoogheid, enz. genomen. Zie Deut. 33:17, en het woord stof voor schande, verachting, zwarigheid, nietigheid, onvermogen, nederheid. Zie 1 Kon. 16:2. Of men kan door den hoorn verstaan [bij gelijkenis van de beesten] het hoofd, hetwelk zij in rouw met stof bestrooiden.
 
32)het stof gedaan.
Dat is, vuil gemaakt.
 
33)bemodderd
Of, bezoedeld, besmeerd, bekrozen. Het Hebreeuwse woord betekent een vuiligheid, komende van vochtigheid, die omgeroerd is; Ps. 46:4, en Ps. 75:9.
 
34)doods
Dat is, zeer dikke duisternis, hoedanig den mensen overkomt nabij den dood zijnde. Zie de aantekening boven, Job 3:5, en Job 10:21. Job wil zeggen dat zijn gezicht zeer verdonkerd was door zijn groot verdriet en zijn veel wenen.
 
35)Daar toch
De zin is dat hij zijn naaste geen leed gedaan en God oprechtelijk gediend had. Het gebed is het voornaamste deel van den godsdienst.
 
36)O, aarde!
Hij neemt de aarde tot getuige van zijn onnozelheid en vroomheid, waarvan hij gesproken had, wensende, zo hij enig geweld en wrevel met bloedvergieten tegen zijn naasten bedreven had, gelijk zijn vrienden hem oplegden, dat God zulks openbaren en in het licht brengen wilde, makende dat de aarde zulk bloed ontdekte.
 
37)bedek
De aarde wordt gezegd het bloed te bedekken als onrecht, geweld en moord verholen en ongestraft blijven; daarentegen niet te bedekken als zij geopenbaard en gestraft worden. Vergelijk Gen. 4:10,11; Jes. 26:21; Ezech. 24:7.
 
38)mijn bloed niet;
Dat is, dat ik ten onrechte zou mogen vergoten hebben.
 
39)voor mijn
Dat is, ik wens dat mijn gebed van God niet verhoord worde, indien ik zodanig ben, gelijk mijn vrienden mij beschrijven en afmalen.
 
40)mijn Getuige,
Hij verstaat hiermede God, die van zijn conscientie en onschuld ten volle getuigenis geven kon. Dezen noemt hij ook terstond zijn medegetuige; want hij zegt hetzelfde tweemaal.
 
41)hoogten.
Dat is, in de allerhoogste plaatsen, of hoogste hemelen. Vergelijk onder, Job 25:2, en Job 31:2; Ps. 148:1; Matth. 21:9; Luk. 2:14.
 
42)druipt
Dat is, wacht vuriglijk met tranen op God, dat Hij mijn rechtvaardige zaak eenmaal aan den dag brenge; waarom ik hem ook zonder ophouden aanroep. Vergelijk Ps. 69:4.
 
43)gelijk
Hebreeuws, en. Zie boven, Job 5:7.
 
44)een kind
Dat is, een mens. Zie 1 Kon. 8:39.
 
45)weinige
Hebreeuws, jaren des getals; dat is, weinige jaren; te weten mijns levens. Zie Gen. 34:30; idem boven, Job 15:20. Het is zoveel alsof hij zeide: Wat wens ik met God te rechten? Het is tevergeefs; want ik moet haast sterven. Anders, want de aftelling der jaren zal aankomen. Zo zou Job reden geven waarom hij gezind was met God in samenhandeling te treden, namelijk, omdat zijn leven hier haast ten einde zou zijn, en dat hij wel wilde dat dit geschil gedaan ware eer hij stierf.
 
46)ik zal
Anders aldus: het pad is daar; ik zal niet wederkeren; ik zal heen gaan.