1)psalm
Zie de aantekening bij Ps. 48:1, en Ps. 50:1.
 
2)staat
Dat is, Hij is tegenwoordig, te weten, als souverein, of opperste rechter.
 
3)in de
Dat is, in zijne vergadering, in de vergadering, die samenkomt om van zijnentwege en uit zijn bevel recht te doen. Zie Deut. 1:17; 2 Kron. 19:6; Rom. 13:1.
 
4)Hij
Alzo, namelijk, dat Hij hunne oordelen door zijne voorzienigheid en wijsheid alzo bestuurt en regeert, dat zij tot zijne eer strekken moeten. Of [Hij oordeelt]; dat is, Hij let er wel op welke vonnissen de rechters uitspreken belonende de rechters, die goed recht spreken, en straffende degenen, die hunne onderzaten onrechtvaardig verdrukken.
 
5)in het
Dat is, in het midden der koningen en der vorsten, ja van alle overheden, als zijnde altemaal zijne stadhouders. Zie Exod. 21:6, en Exod. 22:8,9,28; Joh. 10:34.
 
6)Hoelang
Hier voert de profeet God in, aansprekende de onrechtvaardige rechters. Anderen houden het voor de woorden van den psalmist.
 
7)het aangezicht
Het aangezicht aannemen is hier te zeggen, degenen die een onrechtvaardige zaak hebben, in het gericht gunstig zijn, hetwelk God te doen verboden heeft; Lev. 19:15; Deut. 1:17, en Deut. 16:19; 2 Kron. 19:7; Spreuk. 18:5; Jak. 2:1 9) #Deut.1:17, en Deut. 16:19; 2 Kron. 19:7; Spreuk. 18:5; Jak. 2:1-
 
8)Doe recht
Dat is, verdedigt, beschermt, verlost. Zie Ps. 43:1; Jes. 1:17.
 
9)rechtvaardigt
Versta hierbij, indien hij een rechtvaardige zaak heeft, doet hem recht, bevordert zijne zaak. Zie Deut. 25:1, en Jer. 22:3.
 
10)der goddelozen
Dat is, dergenen die een kwade zaak hebben en de armen zoeken te verdrukken.
 
11)Zij weten
Te weten, de rechters; zij weten en overleggen niet dat God in de vierschaar bij hen tegenwoordig is, en zij vragen naar zijne bestraffingen of bevel niet. Zie Spreuk. 29:7; Jer. 10:21; Micha 3:1.
 
12)wandelen
In duisternis wandelen is steeds in zonden leven, Ef. 4:17,18, en Ef. 5:8; 1 Joh. 1:6, of, in duisternis; dat is, in onwetendheid.
 
13)dies
Alsof hij zeide: Omdat het zo staat met koningen, vorsten en overheden, daarom gaat het in de wereld zeer kwalijk, en daaruit spruiten al de beroerten en zwarigheden in landen en steden. Zie Jes. 24:19,20.
 
14)Ik heb wel
Alsof Hij zeide: Ik heb ulieden wel die eer gedaan dat Ik u goden genoemd heb, als die Ik gesteld heb om in mijnen naam het gericht te houden; maar, enz. Zie Exod. 22:6, en Exod. 22:9,28; Joh. 10:34, en boven Ps. 82:1.
 
15)Nochtans
Derhalve behoort gij oprechtelijk te wandelen en te handelen, gedenkende dat gij God rekenschap zult moeten geven van al uw doen en laten.
 
16)als een van de
Te weten, die tevoren geweest en allen gestorven zijn. Anders: en gij overste, zult vallen, gelijk een [ander].
 
17)vallen.
Dat is, sterven.