1)zoon, een schone zuster had,
Uit Maächa, dochter van Thalmai, koning van Gesur, boven 2 Sam. 3:3; uit deze had David ook Thamar; zijnde alzo Absalom en Thamar van één vader en ééne moeder geboren.
 
2)zoon, haar lief kreeg.
Uit Ahinoam, boven 2 Sam. 3:3.
 
3)maagd,
En dienvolgens zo nauw bewaard, dat het Amnon niet wel mogelijk scheen in het heimelijke met haar te spreken en haar machtig te worden. Vergelijk Spreuk. 30:19.
 
4)zwaar was,
Of, onmogelijk. Hebreeuws eigenlijk, wonderlijk, verborgen. Vergelijk Gen. 18:14.
 
5)Simea,
Zie 1 Sam. 16:9, en onder 2 Sam. 21:21.
 
6)wijs man.
Dat is hier, zeer listig en kloek om een kwaden raad te vinden, gelijk hij hier gedaan heeft, inplaats dat hij Amnon behoorde bestraft en dit feit afgeraden te hebben, ja zelfs den koning, desnoods daarvan gewaarschuwd. Vergelijk onder 2 Sam. 14:2; Ps. 58:6.
 
7)van morgen tot morgen
Hebreeuws, in den morgen, in den morgen, of des morgens, des morgens; dat is, alle morgen, alle dagen, van dag tot dag. Hij wil zeggen: Wat schort u dat gij er dagelijks zo mager uitziet?
 
8)mager,
Hebreeuws, zo dun, uitgeteerd.
 
9)Jonadab zeide
Hebreeuws, Jehonadab.
 
10)maak u krank;
Of, stel u krank; dat is, houd u alsof gij krank waart.
 
11)brood spijzige,
Dat is, gelijk volgt, wat spijs of enig eten bereide.
 
12)koekjes voor mijn ogen toemake,
Of, stuifkens besla. In het Hebreeuws zijn twee woorden, die beide komen van een woord, dat het hart betekent; alsof men zeide: Hartelijke [koekjes] hartelijk make, of bereide; dat is, enige koekjes [waarvoor het Hebreeuwse woord genomen wordt] alzo bakke, dat mij het toebereiden en bakken zowel als de spijs, mijn hart verkwikke en aangenaam zij.
 
13)zeggende:
Dat is, hij liet haar zeggen.
 
14)nederliggende,
Op zijn leger, of bed, gelijk boven 2 Sam. 13:5.
 
15)goot ze uit
Of, schudde ze.
 
16)verkracht mij niet,
Zie Gen. 34:2.
 
17)Israël;
Zijnde een heilig volk Gods, en belijdenis doende van godvruchtigheid.
 
18)niet onthouden.
Het is te vermoeden dat zij dit gesproken heeft, om Amnons hand op ditmaal te ontgaan, niet twijfelende of de koning zou daarna middel vinden om zulk een huwelijk te beletten, dat in Gods wet verboden was, Lev. 18:9,11.
 
19)Er zijn geen oorzaken
Anders, laat er geen oorzaak zijn; dat is, geef toch geen oorzaak tot een nieuw kwaad, waaruit meer kwaad zou volgen dat uit het voorgaande; gemerkt de zaak nu nog zou kunnen verborgen blijven, maar zo gij mij met schande openlijk van u verstoot, zal Gods naam bij de vijanden gelasterd, zijn volk geërgerd, gij en ik openlijk onteerd, de koning verstoord, en mijn broeder Absalom op u verbitterd worden en zich willen wreken. Op dit bidden van Thamar past het volgende bekwamelijk, waar Amnon haar bede afslaat.
 
20)deze van mij uit naar buiten,
Hatelijk en verachtelijk gesproken.
 
21)veelvervigen rok aan;
Zie Gen. 37:3.
 
22)nam Thamar
Dat is, zij nam en wierp, of strooide.
 
23)as op haar hoofd,
Vergelijk boven, 2 Sam. 1:3.
 
24)scheurde den veelvervigen rok,
Zie Gen. 37:29.
 
25)hand op haar hoofd,
Naar de wijze der rouwdragende vrouwen. Zie Jer. 2:37.
 
26)vast henen en kreet.
Hebreeuws, ging gaande [te weten, naar haar broeder Absalom, gelijk volgt] en kreet; dat is, al gaande en krijtende. Vergelijk onder, 2 Sam. 16:5.
 
27)broeder
Dat is, halfbroeder. Zie boven, 2 Sam. 13:1.
 
28)Amnon bij u geweest?
Sommigen menen dat Absalom zijns broeders naam hier alzo verandert uit verachting; want zijn naam was Amnon.
 
29)zwijg stil,
Om de eer onzes huises.
 
30)zet uw hart niet op deze zaak.
Dat is, neem het niet al te zeer ter harte, kwel u daar niet over.
 
31)eenzaam in het huis van haar broeder Absalom.
Als beschaamd zijnde, het gezelschap der mensen mijdende en van niemand bezocht zijnde; of, verbaasd.
 
32)ontstak hij zeer.
Hebreeuws, hem ontstak zeer; te weten, de toorn. Zie Gen. 4:5.
 
33)noch kwaad noch goed;
Hebreeuws, van het kwade af tot het goede toe. Vergelijk Gen. 24:50, en Gen. 31:24. De zin is dat Absalom, hoewel verbitterd zijnde, nochtans dit tegen Amnon gans niet liet blijken, maar wachtte op gelegenheid van wraak.
 
34)twee volle jaren,
Hebreeuws, twee jaren der dagen.
 
35)Baal-hazor,
Hebreeuws, Baäl-Chatsor. Anders in de effen, of pleinen van Hazor, zijnde gelegen aan de grenzen van Efraïm en Benjamin, waar de stad Efraïm ook ligt, anders genoemd Efrem, naar uitwijzen der kaarten.
 
36)zo nodigde Absalom al des konings zonen.
Gelijk men te dien tijde gewoon was grote gastmalen te maken bij het scheren der schapen. Zie Gen. 38:13, en 1 Sam. 25:2,4,6,36.
 
37)bezwaarlijk zijn;
Want de tegenwoordigheid des konings en van zijn officieren of hovelingen zou Absalom moeilijker en kostbaarder gevallen zijn.
 
38)hij hield bij hem aan,
Absalom.
 
39)hij wilde niet gaan,
De koning.
 
40)zegende hem.
Dat is, wenste hem alles goeds. Gelijk boven, 2 Sam. 6:20, enz.
 
41)vrolijk is van den wijn,
Hebreeuws, goed. Zie Richt. 16:25.
 
42)is het niet,
Of, is het niet [alzo] dat ik het, enz. Dat is, gij doet het toch niet van uzelven, maar door mijn bevel en last; daarom zal ik er voor instaan, en niet gij. Zo vreest niet.
 
43)dapper.
Hebreeuws, tot kinderen, of, zonen der kloekheid, of, dapperheid. Zie boven, 2 Sam. 3:34.
 
44)scheurde zijn klederen,
Gelijk boven, 2 Sam. 13:19.
 
45)legde zich neder ter aarde;
Gelijk boven, 2 Sam. 12:16.
 
46)stonden
Of, al zijn knechten, die er stonden, hadden gescheurde klederen, of, scheurden al zijn knechten, die daar stonden, de klederen. Hebreeuws, waren gescheurd, of, gescheurden van klederen.
 
47)Jonadab,
Zie boven, 2 Sam. 13:3.
 
48)antwoordde en zeide:
Dat is, nam het woord, begon te spreken. Zie Richt. 18:14.
 
49)zegge niet,
Te weten, bij zichzelven; dat is, denke niet, beelde zich niet in.
 
50)bij Absalom
Anders, op Absaloms mond; dat is, woord, zeggen of bevel.
 
51)is er op toegelegd,
Of, op Absaloms bevel is het geschied, dat besteld, of, opgezet was; of, is het een opzet geweest.
 
52)neme nu
Hebreeuws, legge, stelle.
 
53)denkende:
Hebreeuws, zeggende; te weten, bij zichzelven; dat is, denkende, gelijk 2 Sam. 13:32.
 
54)wacht hield,
En, als hij wat vernam, daarvan een teken gaf met de bazuin, of kwam het aanzeggen, of, den vragenden aanzeide hetgeen hij zag.
 
55)hem,
Namelijk, Absalom, die dien weg heen getogen was naar
 
56)uws knechts,
Dat is, gelijk ik gezegd heb, zo is het. Zie 2 Sam. 13:32.
 
57)Ammihur,
Hebreeuws, Ammichur. Deze Thalmai was Absaloms grootvader van moeders wege. Zie boven, 2 Sam. 3:3.
 
58)Gesur.
Zie boven, 2 Sam. 3:3, en onder, 2 Sam. 15:8.
 
59)hij droeg rouw
David.
 
60)al die dagen.
Dat is, vele dagen, te weten, de drie jaren, die Absalom te Gesur geweest is, gelijk volgt; want daarna legde de koning den rouw af. Anders wordt dit gemeenlijk verstaan van al de dagen des levens; welke woorden, des levens, dikwijls daarbij worden gevoegd.
 
61)verlangde
Of, bezweek, werd verteerd; idem, de begeerte, de lust verteerde David. Het Hebreeuwse woord is gesteld in het vrouwelijke geslacht, zulks dat het op David niet past, maar wel op zijne ziel, welk woord hier ingevoegd is uit Ps. 84:3, en Ps. 119:81; waar dergelijke manier van spreken alzo voluit gevonden wordt. Zie ook Job 19:27.
 
62)uit te trekken;
Dit kan men verstaan van te doen uittrekken; dat is, iemand uit de zenden om Absalom weder te halen.
 
63)getroost over Amnon,
Dat is, hij had den rouw over Amnons dood afgelegd. Zie Gen. 37:35, en Gen. 38:12.