1)zeide tot mij:
Te weten in een gezicht. Vergelijk boven Hos. 1, Hos. 2, Hos. 3.
 
2)vriend,
Dat is, echte man, gelijk Jer. 3:20. Hierdoor heeft God de tien stammen willen afbeelden de liefde, die Hij hun toedroeg en bewees, en daartegen hunne ontrouw en ondankbaarheid, die zij met hun schandelijk geestelijk overspel der afgoderij tegen hem bewezen, gelijk de volgende woorden verklaren.
 
3)gelijk de HEERE de kinderen Israëls bemint,
Hebreeuws, naar de liefde des Heeren [met welke Hij liefheeft] enz. gelijk elders.
 
4)druiven.
Dat is, wijnflessen; waardoor God hun verwijt de dronkenschap, dien zij pleegden in hunne maaltijden, die zij ter ere der afgoden hielden in alle overdaad, dronkenschap en wellustigheid, naar de wijze der heidenen. Zie onder Hos. 4:18.
 
5)zilverlingen,
Zie Gen. 20:16, zijnde dit de helft van den prijs van een dienstknecht of dienstmaagd, die van een os gestoten waren, Exod. 21:32; ook van de lossing ener vrouw, Lev. 27:4, en dus een slechte en geringe prijs.
 
6)homer
Anders ook genoemd Cor. Zie 1 Kon. 4:22.
 
7)gerst,
Hetwelk een teken kan zijn dat zij bij gerstebrood zou leven, dat is haar weelderigen en wellustigen stand in een zeer soberen veranderd worden; gelijk ze ook om weinig geld gekocht was, hetwelk de onwaardigheid en nietigheid van Israël kan betekenen, gelijk God hen voor zich kocht en loste.
 
8)vele dagen
Dat is, een langen tijd.
 
9)na mij blijven zitten
Wachtende totdat ik u trouw. [Vergelijk Deut. 21:11, en de manier van spreken met Exod. 24:14, ook Ruth 3:18]. Ondertussen zal ik uwe boetvaardigheid, in uw eenzamen toestand verwachten.
 
10)ik ook na u.
Dat is, ik beloof ook u mijne trouw en zal naar u wachten. Zie de beduiding hiervan in het volgende. Deze afgebroken woorden worden, vermits hunne kortheid en duisterheid, verscheidenlijk vervuld en verklaard; het eenvoudigste staat in den tekst. Vergelijk Jes. 30:18.
 
11)vele dagen blijven zitten,
Te weten van den tijd af, dat Salmanassar de tien stammen [door deze overspelige vrouw afgebeeld] uit hun land in Assyrië zal hebben weggevoerd en in verscheidene plaatsen verstrooid, tot den tijd hunner bekering toe, gelijk in Hos. 3:5 verklaard wordt. Dezen tijd van bekering nemen sommigen in de komst van Christus en de predikatie van het Evangelie door de apostelen; anderen duiden dit op den volgenden en tegenwoordigen toestand van het ganse Joodse volk tot op den tijd hunner laatste bekering, uit Rom. 11:25; het ene sluit het andere niet uit.
 
12)koning,
Te weten uit hunne broeders. De zin hiervan is dat zij een langen tijd geen vorm van burgerlijke regering of republiek, noch van algemenen openbaren godsdienst, [hetzij ware of valse] zouden hebben; gelijk het nog ten huidigen dage met hen gesteld is in alle plaatsen, waar zij verstrooid op de aarde wonen.
 
13)opgericht beeld,
Als daar waren de gouden kalven te Dan en Bethel, idem de Baäls.
 
14)efod
Zie van efod Exod. 28:6. Jerobeam heeft ongetwijfeld met zijn nieuwe priesters ook nieuwe priesterlijke kledingen verordineerd, om het volk van Jeruzalem af te houden. Zie van afgodische efods buiten Gods ordinantie gemaakt Richt. 17:5, enz.
 
15)terafim.
Die zij naar de wijze der heidenen hadden, om dien raad te vragen; zie Gen. 31:19; Ezech. 21:21; Zach. 10:2.
 
16)David, hun koning;
Namelijk den Heere Christus, hunnen Messias, David genoemd, omdat Hij zijn zoon naar het vlees zou zijn en David zijn voorbeeld geweest was; alzo Jer. 30:9; Ezech. 34:23, en Ezech. 37:24. Gelijk Hij naar den Geest God en de Heere van David en zijn volk was.
 
17)vrezende komen tot den HEERE
Hebreeuws, zullen vrezen tot, enz. Dat is, vrezende aankomen, uit bekentenis hunner onwaardigheid, ontzetting over de onverdiende grote goedheid Gods, die hun in het Evangelie zal worden voorgedragen, en bekommernis om dezen genadetijd tijdelijk waar te nemen en recht te gebruiken. Vergelijk onder Hos. 11:10,11; Micha 7:17, ook Jes. 13:8.
 
18)laatste der dagen.
Dat is, na een langen tijd, in het Nieuwe Testament, als de Messias zal verschenen zijn; want deze manier van spreken ziet juist niet op den allerlaatsten tijd, die voor de voleinding der wereld zal gaan. Zie Gen. 49:1; Jes. 2:2; Micha 4:1; Hebr. 1:1, enz. met de aantekening aldaar.