1)kinderen
Dat is, gij machtigen, geweldigen, die boven anderen in macht en gezag op aarde verheven zijt. Alzo Ps. 89:7.
 
2)aanbidt
Of, buigt u voor den HEERE. Zie Gen. 24:26.
 
3)heerlijkheid
Dat is, in zijn tabernakel, dien de grote God zelf met de heerlijke waartekenen zijner genade versierd heeft. Sommigen menen dat David dezen psalm gedicht heeft als hij de ark des verbonds met grote vreugde tot zich gehaald had in Zion, 2 Sam. 6: om de groten op aarde [die gemeenlijk trots en hoogmoedig zijn] onder de krachtige hand van den enigen waren God, die te Zion in zijn hius woonde, te vernederen, en door zijn voorbeeld te vermanen dat zij dezen God in zijne woning in alle nederigheid zouden komen eren; waartoe hij in in het volgende ook gebruikt de beschrijving van den donder dezes Gods, voor welken zich zelfs de allergrootsten op aarde moeten ontzetten en verschrikken, en dienvolgens den auteur daarvan behoren te kennen en naar zijne instelling te eren. Anders, in sieraad der heiligheid. Of, met sieraad, enz.
 
4)stem
Versta, den donder en het verschrikkelijk geluid van dien, gelijk Ps. 18:14, en 2 Sam. 22:14; Job 28:26, en Job 37:2,4,5; Ps. 46:7, en Ps. 68:34; Jes. 30:30,31.
 
5)wateren,
Men kan dit verstaan van de bovenste wateren, te weten, de wolken, en ook van de onderste, waarop de donder vreeslijk geluid maakt. Anders, boven de wateren; dat is, heeft groter en sterker geluid dan het bruisen der wateren. Zie hiervan Ezech. 1:24, en Ezech. 43:2; Openb. 1:15, en Openb. 14:2, en Openb. 19:6.
 
6)der ere
Dat is de heerlijke God, die te eren is, gelijk 1 Cor. 2:8.
 
7)grote
Of, vele, geweldige.
 
8)Libanons.
Een zeer vermaard gebergte, in de Schriftuur dikwijls vermeld, gelegen aan de noordelijke zijde van Kanaän, geroemd om de schone cederbomen. Zie Richt. 9:15.
 
9)Sirjon
Zie Deut. 3:9.
 
10)jongen
Hebr. een zoon der eenhoornen.
 
11)houwt
Of, slaat. Het Hebr. woord wordt eigenlijk van steenhouwen en houthouwen gebruikt.
 
12)vlammen
Versta, de vuurvlammen des bliksems, die God bij den donder verspreidt, alsof Hij ze uit de wolken hieuw, dat de vuurstralen overal springen.
 
13)beven;
Anders, maakt dat zij in smart of arbeid komt; dat is, verschrikt de wilde gedierten der woestijn alzo, dat zij vóór den tijd den arbeid op den hals krijgen.
 
14)Kades
Den Joden bekend, waardoor anderen mede verstaan worden; zie Num. 33:36,37, en elders meer.
 
15)hinden
Die [gelijk te zien is Job 39:4,5,6, en de natuurbeschrijvers betuigen] anderzins zwaarlijk werpen. Of, doet de hinden in arbeid komen.
 
16)ontbloot
Te weten, van bomen, die door donder, bliksem en storm van bladeren ontbloot, verbrand, uit de aarde gescheurd en nedergeveld worden; idem van dieren, die de donder in de holen jaagt, dat zij in de wouden niet durven omlopen.
 
17)tempel
Of, paleis; dat is, tabernakel, gelijk boven, Ps. 27:4, alsof hij zeide: God laat zijne stem door den donder overal horen, maar in zijne gemeente en woning looft Hem een iede van hen, tw eten, der gelovigen, vanwege zijn grote daden in het algemeen, en in het bijzonder van de voren verhaalde; waarheen David de groten nodigd heeft te komen, Ps. 29:1.
 
18)Hem
Of, spreekt een ieder van [zijne] eer, of glorie. Anders, al wat daarin is; te weten, in den tempel, spreekt [zijne] eer.
 
19)heeft
Of, zit in den watervloed; dat is ten tijde des watervloeds.
 
20)watervloed;
Dit verstaan velen van den zondvloed, waarvan het Hebr. woord in de Heilige Schrift alleenlijk gebruikt wordt, waarover de Heere als president, regent en rechter gezeten heeft; doch men kan het voorts uitstrekken tot alle watervloeden, die God alle tezamen regeert en bestuurt.
 
21)vrede.
Dat is, met allerlei welvaart, bijzonderlijk in Christus, die onze vrede is. Zie Richt. 6:24.