1)vrede bij God,
Dat is, vriendschap Gods, daar wij tevoren zijne vijanden waren, Rom. 5:8,10, en de verzekerdheid daarvan in ons gemoed, waardoor wij in God worden gerust gesteld; Joh. 16:33; Rom. 14:17.
 
2)toeleiding hebben
Of, toegang tot deze genade; waardoor te kennen gegeven wordt, dat wij tot deze genade vanzelf niet zijn gegaan, maar dat wij van Christus door Zijnen Geest daartoe zijn geleid; Ef. 2:8; Hebr. 8:10.
 
3)tot deze genade,
Dat is, tot dezen staat der vriendschap en vrede met God. Waaruit ook voortkomt dat wij met vrijmoedigheid tot Hem gaan en Hem durven aanroepen als een Vader; Ef. 2:18, en Ef. 3:12; Hebr. 4:16.
 
4)in de hoop
Of, op de hoop; dat is lijdzame verwachting door Christus.
 
5)der heerlijkheid Gods.
Namelijk die namaals in ons zal geopenbaard worden; Rom. 8:18.
 
6)wij roemen ook in de verdrukkingen,
Dat is, wij verheugen ons zelfs daarin, en trotsen tegen dezelve om de verzekerdheid, die wij hebben van de goede uitkomst van die; Rom. 8:34, enz.
 
7)lijdzaamheid werkt;
Niet dat de verdrukking dat doet door hare natuur, maar omdat Christus de gelovigen door Zijnen Geest daartegen sterkt; Joh. 16:33; Rom. 8:37.
 
8)bevinding,
Of, ervaring, of beproeving; namelijk van Christus' hulp en trouw in het volbrengen van Zijne belofte, waarmede Hij ons heeft beloofd in zulke zwarigheid bij te staan; Joh. 14:17,18; 2 Cor. 1:5,6.
 
9)hoop;
Namelijk, dat ook de vervulling van alle andere beloften, en inzonderheid van de eeuwige zaligheid, daarop volgen zal, gelijk wij de vervulling van deze belofte hierin bevinden en gevoelen.
 
10)beschaamt niet,
Dat is, mist en bedriegt niet. Want als wij iets verwachten, of tot roemens toe hopen, dat wij daarna missen, zo worden wij daarover bij onszelven bedroefd en bij anderen beschaamd.
 
11)de liefde Gods
Namelijk waarmede Hij onsin Christus Jezus liefheeft, gelijk uitgedrukt wordt Rom. 5:8, hetwelk ons in den tijd van verdrukking meest troost en versterkt; Rom. 8:38,39.
 
12)uitgestort is
Dat is, overvloedig betuigd; Rom. 8:16.
 
13)Die ons is gegeven.
Namelijk tot een vertrooster in ons gemoed, en een onderpand van onze erve; Joh. 14:16,17; 2 Cor. 1:22; Ef. 1:13. En dit is het eerste fondament, waarom de hoop niet beschaamt, omdat de Heilige Geest hierin niet kan liegen.
 
14)Christus,
Dit is het andere fondament onzer hoop, de verzekerdheid der liefde van Christus jegens ons, die ons met God verzoend heeft toen wij nog vreemd van Hem waren, veel meer dan ons behouden zal, nadat wij nu Zijne vrienden door het geloof geworden zijn.
 
15)krachteloos waren,
Of, onmachtig; namelijk om onszelven te verlossen, als overwonnen van de zonde gelijk van ene dodelijke ziekte.
 
16)te Zijner tijd
Of, ter rechter, of bekwamer tijd; dat is, in den tijd van God bestemd; Gal. 4:4.
 
17)de goddelozen gestorven.
Dat is, die in zichzelven zondaars waren, en door hunne zonden Gods toorn meer en meer over zich verwekten.
 
18)den goede zal
Of, nuttigen; dat is, die Hem of anderen dienstig en nuttig is.
 
19)mogelijk
Dit zegt de apostel, omdat inzonderheid in de Romeinse geschiedenis, hoewel zeer weinige, nochtans enige worden gevonden, die zich in den dood hebben begeven om hunne vrienden en medeburgers te verlossen van zwarigheid; maar niemand van die is voor zijne vijanden gestorven, gelijk Christus gedaan heeft.
 
20)bestaan te sterven.
Grieks durven.
 
21)bevestigt
Of, recommandeert, aanprijst.
 
22)nog zondaars waren.
Dat is, als de zonde over ons nog hare heerschappij had; Joh. 9:31; Rom. 6:17,19,20.
 
23)door Zijn bloed,
Grieks in zijn bloed; dat is, door Zijne gehoorzaamheid tot den dood des kruises, Filipp. 2:8, welke is de bewegende oorzaak, waarom ons God rechtvaardigt en waar het geloof op steunt; Rom. 3:25.
 
24)van den toorn.
Dat is, van de straf des toekomenden oordeels, 1 Thess. 1:10, hetwelk ook de dag des toorns genaamd wordt; Rom. 2:5.
 
25)vijanden zijnde,
Namelijk om de zonde die in ons was, welke God haat; en vijandschap is tegen God; Rom. 8:7. Anderszins heeft hij gezegd dat God ons liefgehad heeft toen wij nog zondaars waren, Rom. 5:8; namelijk ten aanzien, dat wij van Hem uitverkoren en van Christus om te verlossen gegeven waren; Joh. 17:2,6; Rom. 9:13.
 
26)door Zijn leven.
Grieks in zijn leven; dat is, door Hem die nu leeft en zit ter rechterhand Gods, aldaar voor ons bidt, en alle dingen Zich heeft onderworpen; Rom. 8:34; Ef. 1:20,21,22, enz.; Hebr. 9:24.
 
27)wij roemen ook in God,
Namelijk hiervan, dat wij, nu verzoend zijnde, ook zullen behouden worden van den toekomenden toorn, Rom. 5:9,10, en dat God onze God is en eeuwiglijk zal blijven.
 
28)Daarom gelijk door
In de volgende verzen verklaart de apostel hoe wij door Christus gerechtvaardigd zijn, met ene tegenstelling van Adam en zijne ongehoorzaamheid, door welke de dood doorgedrongen is over alle mensen, Rom. 5:12,13,14, en daarna hoe Christus' gehoorzaamheid ons daarentegen tot rechtvaardigheid sterkt, Rom. 5:15,16,17,18,19, door Gods toerekening. En dat het daarom niet ongerijmd is, dat wij allen door ééns mensen gehoorzaamheid gerechtvaardigd worden, alzo wij allen door ééns mensen ongehoorzaamheid tot zondaars gesteld zijn.
 
29)een mens
Namelijk Adam, 1 Cor. 15:21, waaronder ook Eva begrepen is, alzo deze twee één vlees waren en een algemene stam van het gehele menselijk geslacht; Ef. 5:31; 1 Tim. 2:14.
 
30)in welken allen
Namelijk enen mens, gelijk dit Griekse woord epi voor in, ook elders wordt genomen, Mark. 2:4; Hebr. 9:17, enz., en dit woord in van Paulus ook over deze zaak gebruikt wordt; 1 Cor. 15:22. Of, voorzoveel, of omdat zij allen gezondigd hebben; en dat brengt ook noodzakelijk denzelfden zin mede, want alle mensen die sterven, hebben in zichzelven geen dadelijke zonden begaan, gelijk blijkt in de onmondige kinderen, van wie velen sterven in hunne onmondigheid, en derhalve moeten gezondigd hebben in dezen éénen mens, in wiens lenden zij waren; gelijk Levi gezegd wordt tienden gegeven te hebben, zijnde in de lenden van Abraham; Hebr. 7:9. Zie hiervan breder verklaring in de volgende verzen, en Job 14:4; Ps. 51:7; Joh. 3:5,6; Ef. 2:3, enz.
 
31)gezondigd hebben.
Namelijk alzo is ook door enen mens Jezus Christus de gerechtigheid en het leven over alle gelovigen gekomen. Gelijk Paulus besluit Rom. 5:18,19.
 
32)tot de wet
Namelijk van Mozes gegeven.
 
33)was de zonde in de wereld;
Dat is, was ook in de wereld, gelijk uit den dood blijkt, Rom. 5:14, die de bezolding der zonde is; Rom. 6:23.
 
34)niet toegerekend,
Dat is, niet voor zonde gehouden, of gerekend.
 
35)als er geen wet is.
Waaruit de apostel besluiten wil dat er dan een andere wet is geweest, door welker overtreding alle mensen ook in dien tijd zondaars geweest zijn; en dat niet alleen de wet der natuur, die de onmondige kinderen niet hebben overtreden, maar de wet, die God aan den eersten mens had gegeven, wiens overtreding aan allen, ook zelfs aan de onmondige kinderen, is toegerekend, gelijk Rom. 5:14 medebrengt.
 
36)de dood
Namelijk niet alleen de geestelijke en eeuwige dood, maar ook de lichamelijke, van welken hij in Rom. 5:14 inzonderheid spreekt, omdat die voor allen blijkelijk was; Rom. 8:10; 1 Cor. 15:22.
 
37)die niet gezondigd hadden
Dat is, de onmondige kinderen, die nog geen dadelijke zonden tegen de wet Gods hebben begaan, gelijk Adam en alle volwassenen na hem gedaan hebben, en die evenwel sterven. Waaruit dan blijkt dat zij met de erfzonde besmet zijn.
 
38)een voorbeeld is
Dat is, een gelijk exemplaar, namelijk dat gelijk Adam, degenen die van hem natuurlijkerwijze geboren zijn, in hem en door hem tot zondaars gesteld heeft, alzo ook Christus alle die door Hem overnatuurlijker wijze herboren worden, in Hem en door Hem tot rechtvaardigen stelt, gelijk de volgende verklaring bewijst.
 
39)Desgenen,
Dat is, van Christus des beloofden zaads, dat den Satan den kop zou vertreden, Gen. 3:15, op welke belofte de apostel hier schijnt te zien. Want aldaar wordt de tweede Adam beloofd, zo haast de eerst was gevallen.
 
40)de misdaad,
Of, val, afval; dat is, de zonde Adams, die in dit hoofdstuk meermalen met dit woord genaamd wordt.
 
41)de genadegift,
Dat is, weldaad, die ons door Christus is verkregen en wordt geschonken.
 
42)velen gestorven zijn,
Dat is, niet alleen hij zelf, maar vele anderen, namelijk allen, die van Hem naar de natuur gekomen zijn.
 
43)de genade Gods,
Dat is, de barmhartigheid en onverdiende gunst Gods.
 
44)de gave door de genade,
Dat is, de gerechtigheid van Christus, die ons van God uit genade door het geloof wordt toegerekend.
 
45)overvloedig geweest
Dat is, krachtiger en menigvuldiger; ene gelijkenis genomen van het water, dat het vuur door Zijne kracht of Zijne vloed uitblust, dat alzo ook de kracht en overvloed van Christus' gerechtigheid de zonde en schuld uitblust.
 
46)over velen.
Dat is, allen die Hem door het geloof worden ingelijfd.
 
47)den een,
Namelijk Adam, gelijk voren.
 
48)de schuld is wel uit een
Of, oordeel, dat is, schuld, gelijk 1 Tim. 5:12. Namelijk waardoor wij om de zonde voor Gods oordeel den tijdelijken en eeuwigen dood schuldig zijn, gelijk uit het volgende blijkt.
 
49)verdoemenis,
Namelijk voor degenen, die door het geloof in Christus van dezen verdoemelijken staat niet verlost worden.
 
50)vele misdaden
Namelijk dergenen, die deze algemene zonde met vele bijzondere zonden hebben verzwaard, gelijk alle mensen doen, die tot hunne jaren gekomen zijn.
 
51)dien enen,
Namelijk eersten Adam, gelijk voren.
 
52)ontvangen,
Of, aannemen, namelijk door het waar geloof; Joh. 1:12.
 
53)in het leven heersen
Dat is, dezes geestelijken levens deelachtig zijnde, de overhand hebben over de zonde en schuld derzelve, Gal. 2:19,20; Ef. 2:5,6, en hierna des eeuwigen levens deelachtig worden, gelijk Rom. 5:21 nader verklaard wordt.
 
54)tot verdoemenis;
Dat is, hen in zulken staat gebracht, waarin zij voor God verdoemelijk zijn; Rom. 3:19; Ef. 2:1,3.
 
55)rechtvaardigheid
Grieks dikajoma. Alzo noemt hij de gehoorzaamheid van Christus, omdat zij de kracht heeft om ook anderen te rechtvaardigen, gelijk het Griekse woord hier medebrengt; en wordt gesteld tegen de overtreding van Adam, in welke ook de kracht was om anderen tot zondaars te maken, Rom. 5:19.
 
56)over alle mensen
Namelijk die in Hem geloven; of die deze gave aannemen, Rom. 5:17.
 
57)Want gelijk door de ongehoorzaamheid
Hier besluit de apostel de gelijkenis van Adam en Christus; namelijk dat, gelijk de ongehoorzaamheid van Adam ons toegerekend wordt tot schuld der verdoemenis, alzo Christus' gehoorzaamheid ons toegerekend wordt tot ontslaging van die schuld. Het is wel waar dat gelijk wij door Adams eerste misdaad niet alleen schuldig zijn geworden aan dezelve en aan de straf van dien, maar ook onze natuur daardoor verdorven is geworden, dat alzo wij door Christus' gehoorzaamheid niet alleen van de straf verlost zijn, maar ook door de kracht derzelve van Zijnen Geest in ons gemoed vernieuwd en geheiligd worden; doch daarvan heeft de apostel tot nog toe niet gesproken, maar begint daarvan te spreken in het volgende. En deze vernieuwing is in dit leven ook geheel onvolmaakt, gelijk hij met zijn eigen voorbeeld zal bewijzen in Rom. 7, zodat wij daardoor voor God niet rechtvaardig kunnen gesteld worden.
 
58)Maar de wet
Hier beantwoordt de apostel deze tegenwerping: Indien wij door de gerechtigheid van Christus alleen tot rechtvaardigen gesteld worden, waartoe is dan de wet den Israëlieten door Mozes gegeven; en verklaart dat de wet niet is gegeven om gerechtvaardigd te worden door haar, maar opdat de zonde en de straf, die wij vanwege de zonde schuldig zijn, te beter zou bekend worden; en dat alzo de genade Gods in Christus, die ons, niettegenstaande de zwaarheid onzer zonden, rechtvaardigt, te meerder zou geacht worden, en wij te vlijtiger onze toevlucht tot dezelve zouden nemen. Zie Gal. 3:19.
 
59)bovendien ingekomen,
Namelijk boven de schuld, die wij van nature onderworpen waren; of, boven de belofte, die alrede aan Abraham gedaan was, waarvan in Rom. 4 en Gal. 3:17, gesproken wordt.
 
60)te meerder worde;
Dat is, te blijkelijker en ook te sterker, niet door de schuld van de wet, maar van onze verdorven natuur, die altijd streeft tegen hetgeen haar verboden is; Rom. 7:5,8.
 
61)de genade veel meer overvloedig geweest;
Zie de aantekeningen op Rom. 5:15.
 
62)geheerst heeft
Dat is, de overhand over ons gehad heeft, of ons Zijne macht heeft onderworpen.
 
63)tot den dood,
Grieks in den dood; namelijk de tijdelijke en eeuwige dood, gelijk blijkt uit de volgende tegenstelling.
 
64)de genade zou heersen
Namelijk Gods over ons.
 
65)door rechtvaardigheid
Namelijk die ons van Hem door het geloof is geschonken.
 
66)tot het eeuwige leven,
Namelijk hetwelk hier in ons begint, en namaals ten volle over ons zal geopenbaard worden; Joh. 11:25,26; Col. 3:3,4.