1)een zuivere rivier
Hetgeen hier van deze rivier en den boom des levens verhaald wordt, is genomen bij gelijkenis van het paradijs, Gen. 2:10, en van het vernieuwde Jeruzalem; Ezech. 47:1, enz. En door deze rivier van het water des levens wordt verstaan de eeuwigdurende gelukzaligheid, die door de werking van den Heiligen Geest, en het aanschouwen van Gods aanschijn bij de uitverkorenen in het toekomende leven, altijd overvloedig, vers en zuiver zal wezen en blijven. Zie hiervan ook Joh. 4:14, en Joh. 7:38, en hiervoor Openb. 2:7.
 
2)uit den troon
Dat is, uit het heerlijk aanschouwen van het aanschijn van God en van Jezus Christus. Zie Ps. 16:11; 1 Cor. 13:12; 1 Thess. 4:17; 1 Joh. 3:2.
 
3)straat en
Of plein, markt, gelijk Openb. 21:21.
 
4)op de ene en
Niet dat daar vele bomen gezien zijn, dewijl Christus deze boom des levens alleen is, maar dat zijn wortelen van onderen, en zijn takken van boven, langs de gehele rivier zich uitstrekken, gelijk hiervoren Openb. 2:7 te zien is; zie daar de nadere verklaring.
 
5)de boom des levens,
Grieks het hout.
 
6)twaalf vruchten,
Dat is, de levendmakende kracht van Christus' verdiensten en Geest, die al het jaar door, dat is, in der eeuwigheid vers en krachtig is, om dit geestelijk leven, en deze zalige verkwikking voor de twaalf geslachten van het Israël Gods zonder enige verzwakking of verslapping, altijd te onderhouden.
 
7)de bladeren des
Dit is ook genomen uit Ezech. 47:12; niet dat in dit eeuwige leven enige gebreken meer zullen zijn, maar dat de genezing van al de gebreken, die door Christus' verdiensten en Geest hier is geschied, aldaar in der eeuwigheid door deze kracht zal behouden en ongedeerd bewaard worden, niet alleen voor de Israëlieten, maar ook voor alle gelovige volken.
 
8)der heidenen.
Namelijk die zalig geworden zijn, gelijk hiervoor Openb. 21:24,26 is gesproken.
 
9)geen vervloeking
Of geen verbanning; dat is, niet der vervloeking waardig, gelijk Openb. 21:27, niets onreins, of dat onreinheid doet. En dit schijnt ook genomen uit Zach. 14:11, waar van de tijden van het Nieuwe Testament zulks wordt voorzegd; dat evenwel ten volle niet zou geschieden, dan als Christus Zijn dorsvloer zal hebben gezuiverd, en al het kaf in het vuur zal hebben geworpen, Matth. 3:12 en Matth. 13:40, enz.
 
10)de troon Gods en
Dat is, de heerlijkheid Gods en van Jezus Christus, als waar God en mens, zal die vervullen. Zie Openb. 21:22,23.
 
11)Zijn dienstknechten
Namelijk zo engelen als zalige mensen. Zie Openb. 7:15.
 
12)zullen Hem dienen.
Dat is, rondom Zijn troon bereid staan om Hem te loven en te prijzen, en Zijn bevelen te gehoorzamen.
 
13)Zijn aangezicht
Dat is, Zijn majesteit en heerlijkheid, om deze deelachtig te zijn; gelijk van de engelen gezegd wordt, Matth. 18:10, en van alle gelukzaligen in den hemel; Matth. 5:8; 1 Joh. 3:2.
 
14)Zijn Naam zal
Namelijk als hem toebehorende en eigen zijnde en daarvan openlijk belijdenis doende; gelijk ook de hogepriester in het Oude Testament op zijn voorhoofd een gouden plaat droeg, waarop geschreven was: de heiligheid des Heeren. Zie hiervan nadere verklaring Openb. 3:12, en Openb. 14:1.
 
15)aldaar zal geen
Zie Openb. 21:23,25.
 
16)zij zullen als
Want, hoewel alle gelovigen hier ook koningen en priesters zijn, Openb. 1:6, nochtans zullen zij eerst volkomen als koningen heersen, wanneer al hun vijanden en de dood zelf onder hun voeten zijn gebracht, en God in hen zal zijn alles in allen. Zie Rom. 16:20; 1 Cor. 15:28.
 
17)in alle eeuwigheid.
Grieks in de eeuwigheden der eeuwigheden.
 
18)En hij zeide tot
Hier begint het besluit of laatste deel dezer openbaring.
 
19)Deze woorden zijn
Namelijk van deze gehele openbaring, gelijk hierna Openb. 22:18,19 wordt verklaard; waardoor haar goddelijkheid wordt betuigd. Zie ook hiervoor Openb. 19:9.
 
20)de God der
Dat is, die den profeten de voorzeggingen heeft geopenbaard, en die dezen tot Zijn volk heeft gezonden, 2 Petr. 1:20, enz. Door welken God der profeten hier ook de persoon van Christus wordt verstaan; gelijk uit het volgende blijkt, dat Hij Zijnen engel heeft gezonden om te tonen hetgeen weldra moet geschieden, hetwelk Christus uitdrukkelijk wordt toegeschreven; Openb. 1:1, en hierna Openb. 22:16.
 
21)Zijn engel gezonden,
Dat is mij, die Zijn engel ben.
 
22)haast moet geschieden.
Zie hiervan de aantekeningen Openb. 1:1.
 
23)Ik kom haastelijk;
Namelijk om een ieder te vergelden naar zijn werken, gelijk Openb. 22:12 wordt uitgedrukt. En deze woorden zijn Christus woorden, welke bevestigen hetgeen in Openb. 22:6 was gezegd. Zie ook 1 Thess. 5:2.
 
24)bewaart.
Dat is daarop wel let, en zichzelf wacht van hetgeen daarin verboden wordt, namelijk van gemeenschap te hebben met den draak, het beest en zijn aanhangers; en volgende hetgeen daarin wordt geboden en geprezen. Zie ook Openb. 1:3.
 
25)ik, Johannes,
Zo bevestigd Johannes ook in het besluit zijn Evangelie, Joh. 19:35, en Joh. 21:24. En dit is ook, nevens andere, een bekwaam bewijs, dat de Evangelist Johannes de schrijver is van deze profetie.
 
26)viel ik neder
Zie hiervan hetgeen aangetekend is op Openb. 19:10.
 
27)Verzegel de
Dat is, sluit ze niet op, en houd ze niet verborgen; maar openbaar ze voor allen, anders dan hiervoor Openb. 10:4 wordt bevolen, gelijk ook Dan. 8:26, en Dan. 12:4. De reden is, omdat hetgeen daar geopenbaard was, nog voor een tijd kon verborgen blijven, zonder nadeel voor Gods Kerk, totdat de vervulling die zou leren verstaan. Maar hier niet, omdat de vervulling van sommige dingen terstond zou beginnen, gelijk hetgeen Openb. 2 en Openb. 3 is geleerd, en omdat de gemeente van Christus van al deze zwarigheden, die haar zouden overkomen, terstond diende gewaarschuwd, omdat zij zich daartegen in tijds nog mochten voorzien, en dat haar leden zich van de gemeenschap met den antichrist zouden wachten, wanneer zij zijn opkomst zouden gewaar worden, waarvan de verborgenheid toen reeds begon te werken; 2 Thess. 2:7.
 
28)Die onrecht doet,
Hiermee wordt een tegenwerping voorkomen, die op Openb. 22:10 kon gemaakt worden, namelijk dat enigen deze openbaring, indien ze een ieder bekend gemaakt werd, zou misbruiken tot zorgeloosheid van het vlees of tot verbittering tegen de Kerk van Christus; waarop dit antwoord volgt gelijk Ezech. 2:3, en Dan. 12:10; door welke wijze van spreken geen toelating van kwaad te mogen doen wordt betekend, maar een zwaarder oordeel van God over zulken wordt gedreigd, gelijk Christus ook tot Judas zeide, Joh. 13:27: Dat gij doet, dat doe haastelijk. Zie ook 2 Cor. 2:15.
 
29)dat hij nog gerechtvaardigd
Dat is, meer en meer zijn rechtvaardigheid uit de vruchten betone; gelijk Jak. 2:18,24 wordt verklaard. Want het woord rechtvaardigen wordt hier gesteld tegen onrecht doen, gelijk het woord heilig worden tegen het woord vuil worden.
 
30)Ik kom haastelijk;
Van hier voort begint Christus zelf tot den apostel te spreken, tot het midden van Openb. 22:20, gelijk al de omstandigheden en Openb. 22:16 klaar meebrengen, en Hij bevestigt zo met Zijn eigen woorden hetgeen door den engel tevoren was verkondigd.
 
31)gelijk zijn werk
Namelijk hetzij goed of kwaad; gelijk hiervoor meermalen is beloofd en gedreigd; zie 2 Cor. 5:10. Waardoor te kennen gegeven wordt, niet enige verdienste, maar een genadige beloning der goede werken, en een rechtvaardige straf en vergelding der kwade. Zie Rom. 6:23; Ef. 2:8, enz.
 
32)hun macht zij
Dat is, recht, lot, deel, om te mogen genieten de vruchten van den boom des levens; zie Openb. 22:2.
 
33)in de stad.
Namelijk van het nieuwe en hemelse Jeruzalem, dat tevoren is beschreven.
 
34)buiten zullen zijn
Namelijk buiten het hemels Jeruzalem, in den poel des vuurs, waarin zij door Gods rechtvaardig oordeel voor eeuwig zijn geworpen. Zie Openb. 19:15, en Openb. 21:8.
 
35)de honden,
Dat is, de razende vijanden en aanstokers van Christus en van het Evangelie, gelijk Christus die noemt Matth. 7:6, of die de waarheid eens beleden hebbende, weder tot hun uitspuwsel gekeerd zijn, gelijk Petrus ook zodanigen honden noemt; 2 Petr. 2:22.
 
36)tovenaars,
Of venijngevers; want beide betekent het Griekse woord.
 
37)die de leugen liefheeft,
Namelijk hetzij tegen het derde of tegen het negende gebod; waarbij alle meinedige, ontrouwe, dubbele mensen en bedriegers van hun naasten verstaan worden.
 
38)ulieden deze
Namelijk den engelen of herders en opzieners der zeven gemeenten, en door u aan uw gemeenten, en voorts aan alle herders en gemeenten in de wereld. Zie Openb. 1:11, en Openb. 2:1, enz.
 
39)de Wortel en
Zie hiervan Openb. 5:5. En Christus wordt hier zo genoemd, ten opzichte van Zijn menselijke natuur, die van David afkomstig is; Matth. 1:1; Rom. 1:3.
 
40)de blinkende Morgenster.
Namelijk die alle andere sterren in licht te boven gaat. En Christus wordt hier zo genoemd, omdat Hij het licht is der wereld; en door Zijn kennis alles ter zaligheid verlicht. Zie Joh. 1:9, en Joh. 8:12. Zelfs ook ten opzichte van het hemelse Jeruzalem, waar noch zon noch maan zal zijn, maar de nacht dezer eeuw voorbij zijnde, Christus met den Vader en Heiligen Geest het volkomen licht zal zijn van alle uitverkorenen, gelijk de morgenster is in den morgenstond. Zie hiervoor Openb. 2:28, en Openb. 21:2; 2 Petr. 1:19.
 
41)de Geest en
Dat is, verwekt in de harten van alle gelovigen zulke bewegingen en gebeden, met onuitsprekelijk zuchten, gelijk Paulus spreekt Rom. 8:23,26.
 
42)de Bruid zeggen:
Dat is, de gehele gemeente van Christus, ook zelfs die naar de ziel in den hemel triomfeert, wenst naar deze laatste komst, om met ziel en lichaam met Christus verenigd en verheerlijkt te worden. Zie Luk. 21:28; Openb. 6:10,11.
 
43)die het hoort,
Namelijk met een gelovig hart.
 
44)En die dorst heeft,
Dat is, die met ernst en met gevoel van zijn gebrek hiernaar begerig is.
 
45)die wil,
Namelijk door de genade van den Heiligen Geest, die het willen en volbrengen in ons werkt, Filipp. 2:13; dat is, een ieder die daartoe lust heeft.
 
46)neme het water
Dat is, worde deelachtig deze hemelse genade en vertroosting, naar de belofte hiervoor Openb. 21:6 voorgesteld.
 
47)om niet.
Dat is, uit genade, alleen uit kracht van Christus' verdienste en voorspraak. Zie Jes. 55:1; Rom. 3:24,25; Ef. 2:8.
 
48)Want ik getuig
Dit is de laatste verzegeling van de goddelijkheid van dit boek, gevoegd met een bedreiging van Christus tegen degenen, die tot dit boek iets zouden toedoen of afdoen. En dit is niet alleen een verzegeling van dit boek, maar is een slot van de gehele Heilige Schrift, daar Johannes de laatste der apostelen geweest is en geschreven heeft, gelijk in zijn Evangelie ook dergelijk besluit is, Joh. 20:30,31, en Joh. 21:24; en tevoren ook Mozes in zijn laatste boek dergelijk verbod van niets toe of af te doen, had gesteld; Deut. 4:2, en Deut. 12:32.
 
49)zijn deel afdoen
Namelijk dat hij zou menen te hebben. Want dat geen van die in het boek des levens waarlijk beschreven zijn, worden uitgedaan, blijkt hiervoor Openb. 13:8, en Openb. 21:27.
 
50)uit de heilige stad,
Namelijk van het hemelse Jeruzalem, gelijk hiervoor Openb. 22:14.
 
51)Die deze dingen
Namelijk Jezus Christus, gelijk hiervoor uit Openb. 22:16 blijkt, en uit de woorden zelf, die niet den engel maar Christus toekomen.
 
52)Ja, kom, Heere Jezus!
Dit zijn de woorden van Johannes, die nu tot den uitersten ouderdom gekomen zijnde, ook zijn verlangen betuigt naar de komst van Christus, en naar de verlossing en verheerlijking aller gelovigen.
 
53)De genade van onzen
Dit besluit komt overeen met het besluit van meest al de zendbrieven der apostelen, omdat deze profetie bij wijze van een zendbrief aan de gemeenten wordt gericht.
 
54)Amen.
Dit woord is ook een slot, niet alleen van de gebeden, maar ook van de zendbrieven van Johannes en van de andere apostelen, om de vastheid en zekerheid van alles, wat tevoren geschreven en verhandeld is, te kennen te geven; gelijk Openb. 22:20 ook zodanige betekenis vereist van dit woord Amen.