1)eet,
Zie boven Ezech. 2:8.
 
2)wat gij vinden zult;
Dat is, wat hier voorhanden is, te weten dezen ingerolden brief, gelijk de volgende woorden uitdrukken. Zie dezelfde manier van spreken Gen. 19:15, 2 Kon. 19:4; Jer. 15:16.
 
3)rol,
Zie boven Ezech. 2:9.
 
4)huis Israëls.
Zie boven Ezech. 2:3.
 
5)en het was in mijn mond als honig,
Hiermede geeft hij te verstaan dat de openbaringen Gods hem aangenaam zijn geweest; want hoewel de inhoud daarvan hem bedroefde, nochtans stemde hij het doel derzelve gans toe, hetwelk was de rechtvaardigheid Gods in het straffen der zonden bekend te maken; vergelijk Jer. 15:16; Openb. 10:9.
 
6)diep van spraak
Hebreeuws, diep van lip; dat is, van donkere, onbekende en vreemde spraak; want wat diep is, is ook donker; en wat donker is, is niet wel bekend. Alzo Jes. 33:19, en hier in Ezech. 3:6.
 
7)tong,
Dat is, taal. Versta weder ene taal, die vreemd, uitheems en onbekend is, want die valt den onervarenen zwaar. Exod. 4:10, noemt Mozes zichzelven zwaar van tong, omdat hij niet welsprekend was.
 
8)verstaan;
Hebreeuws, horen; zie Gen. 11:7.
 
9)naar u gehoord hebben?
Dat is, zij zouden zo ongelovig, halsstarrig en ondankbaar niet geweest zijn als heden de Israëlieten wel zijn; gelijk het ook wel gebleken is uit de bekering der Ninevieten, door de predikatie van Jona. Vergelijk Matth. 11:21,23. Anders: zo dat niet ware; te weten dat gij hunne spraak niet verstaat en zij de uwe niet, Ik had u tot hen gezonden en zij zouden naar u gehoord hebben.
 
10)ganse huis Israëls
Welverstaande uitgenomen de ware gelovigen en uitverkorenen, hoedanigen waren Jeremia, Baruch, Daniël, zijne metgezellen en vele anderen.
 
11)stijf van voorhoofd,
Dat is, onbeschaamd; alzo boven Ezech. 2:4, hard van aangezicht.
 
12)hard van hart
Alzo boven Ezech. 2:4, stijf, of verstokt van harte. Vergelijk Exod. 4:21; idem Spreuk. 28:14.
 
13)stijf gemaakt
Versta, ene stijfte, voortkomende niet uit de verkeerde natuur, die in een wrevelig gemoed bestaat en zich vertoont in een onbeschaamd aangezicht, maar uit Christus' Geest, bestaande in een vast vertrouwen op Gods genadige hulp, verenigd met wakkerheid in het werk en kloekmoedigheid in het uiterlijk gelaat.
 
14)diamant,
Zie van het Hebreeuwse woord schamir, hetwelk velen diamant overzetten; Jer. 17:1.
 
15)omdat zij een wederspannig huis zijn.
De Heere geeft reden, waarom Hij zijnen profeet met sterkte voorzien had, opdat hij niet zou vrezen, te weten omdat hij met een zeer moedwillig volk te doen had, hetwelk met een onversaagde kloekmoedigheid bejegend moest worden. Anders: hoewel zij een wederspannig huis zijn. Alzo zou de reden uitgedrukt zijn, waarom de profeet zich zou mogen ontsteld vinden. Hebreeuws, een huis der wederspannigheid; alzo in het volgende.
 
16)weggevoerden,
Hebreeuws, wegvoering; zie boven Ezech. 1:1.
 
17)kinderen
Dat is, tot uw volk en natie, namelijk de weggevoerde Joden; vergelijk Gen. 23:11; 2 Kron. 35:5, enz.
 
18)uws volks,
God noemt de Israëlieten niet zijn volk, omdat zij Hem wederspannig waren, maar Ezechiëls volk, dat is, die van zijn natie waren; vergelijk Exod. 32:7.
 
19)hetzij dat zij horen zullen,
Zie boven Ezech. 2:5.
 
20)Geest mij op,
Zie boven Ezech. 2:2.
 
21)een stem van grote ruising,
Te weten gemaakt door de dieren, engelen, of cherubim; zie Ezech. 3:13.
 
22)Geloofd zij de heerlijkheid
Vergelijk Jes. 6:3; Luk. 2:13,14; Openb. 4:8.
 
23)des HEEREN
Die boven op den troon zat; zie boven Ezech. 1:26. De zin is dat zijne heerlijkheid niet zou verminderd worden door de verwoesting der stad Jeruzalem en van den tempel, maar veelmeer verheven door de bewijzingen zijner gerechtigheid tegen de afvallige Joden.
 
24)uit Zijn plaats!
Te weten verhuizende en scheidende. Versta door deze plaats Jeruzalem en voornamelijk den tempel, dien God tot zijne woning, als een teken zijner tegenwoordigheid onder dat volk verkoren had; 1 Kon. 8:13; 2 Kron. 6:2; Ps. 132:13,14. Deze plaats zou God voor een tijdlang verlaten; Hos. 5:15; Micha 1:3.
 
25)hoorde
Dit woord is hier ingevoegd uit Ezech. 3:12.
 
26)het geluid van der dieren vleugelen,
Hebreeuws, stem; alzo in het volgende. Dit was een teken dat de heilige engelen met een heerlijk geluid van toestemming de oordelen des oppersten Rechters vereerd en grootgemaakt hebben.
 
27)de een den ander
Hebreeuws, de vrouw aan hare zuster; dat is, de een den ander. Zie boven Ezech. 1:9.
 
28)raakten,
Hebreeuws, kusten; dat is, aanstieten, aanraakten, of aanroerden.
 
29)het geluid der raderen
Hiermede was te verstaan gegeven dat de ondergang der Joden haastelijk komen, en daartoe zeer verschrikkelijk wezen zou.
 
30)hen;
Te weten de dieren, of de vleugelen der dieren.
 
31)Geest mij op,
Te weten de Heilige Geest. Zie boven Ezech. 1:12, en Ezech. 2:2.
 
32)nam mij weg,
Te weten uit de plaats, in welke hij het gezicht zag, tot de woning der gevangenen. Met het gezicht van zijn geest kon ook wel geschieden de vervoering van zijn lichaam.
 
33)bitterlijk bedroefd
Hebreeuws, bitter, dat is innerlijk zeer bedroefd. Zie 2 Kon. 4:27.
 
34)door de hitte
Dat is, door de hittige ontsteltenis en verdrietigheid van mijn gemoed, veroorzaakt in mij omdat ik tot dezen profetischen dienst beroepen werd en zo verschrikkelijke dingen verkondigen moest. Ezechiël bekent zijne zwakheid. Zie gelijke voorbeelden van zwakheid in Mozes; Exod. 3:11, enz., en Exod. 4:1,10; in Jeremia, Jer. 1:6.
 
35)geestes;
Versta den eigen wil, genegenheid en drijving van den profeet, die hier tegen de kracht van den Heiligen Geest gesteld wordt. Zie 2 Kon. 19:7.
 
36)de hand des HEEREN was sterk op mij.
Versta de kracht des Heeren, die den tegenstand van Ezechiëls zwakke natuur heeft overwonnen. Anderen verstaan den Geest der profetie gelijk boven Ezech. 1:3. Zie de aantekening.
 
37)weggevoerden
Hebreeuws, de wegvoering. Zie boven Ezech. 1:1.
 
38)Tel-abib,
De woorden betekenen een hoop van groene aren. Vergelijk Exod. 9:31; Lev. 2:14. Dat is, van nieuwe vruchten. Doch Tel Abib wordt hier genomen voor een landstreek alzo genaamd, gelegen in Mesopotamië omtrent de rivier Eufraat. Zie Ezra 2:59.
 
39)Chebar woonden,
Zie boven Ezech. 1:1.
 
40)en ik bleef waar zij woonden;
Anders: en [aan] Haescher, waar zij woonden. Aldus is Haescher de naam ener andere rivier, genaamd bij de landbeschrijvers Saocora, tussen welke en de rivier Chebar de landstreek Tel Abib zou gelegen zijn.
 
41)bleef daar
Het Hebreeuwse woord betekent dikwijls niet alleen wonen, maar ook blijven. Zie 2 Kron. 32:10.
 
42)verbaasd
Te weten over de schrikkelijke oordelen Gods, die over de Israëlieten zouden vallen, en die ik moest verkondigen.
 
43)in het midden van hen
Onder hen.
 
44)zeven dagen.
Zolang zat hij stil zonder iets te openbaren, òf omdat hij als bedwelmd zijnde, niet wist hoe hij zijn dienst aanvangen zou, òf omdat hij een schroom daarvan had, òf omdat hij nader en breder bevel van God verwachtte.
 
45)wachter gesteld
Zo worden de profeten en andere bedienaars van het Goddelijke Woord genaamd, omdat zij van God gesteld zijn om zijn volk te waarschuwen van alle gevaren, voortkomende uit valse leer of ergerlijken wandel. Zie Jes. 21:11, en Jes. 52:8, en Jes. 56:10,11; Jer. 6:17, onder Ezech. 33:2; Hand. 20:28,29. Het is ene gelijkenis, genomen van de wachters, die op hoge torens of elders gesteld worden om de inwoners der plaats te waarschuwen tegen de aankomst der vijanden of enig ander onraad, ten einde zij daartegen op hunne hoede zouden wezen. Zie 1 Sam. 14:16; 2 Sam. 13:34; 2 Sam. 18:24; 2 Kon. 9:17.
 
46)van Mijnentwege
Hebreeuws, van, of uit mij; dat is, van mijnentwege, uit mijnen naam, last en bevel.
 
47)waarschuwen.
Zie van dit woord Ps. 19:12.
 
48)den dood sterven,
Hebreeuws, stervende zult gij sterven. Vergelijk Gen. 2:17, en Gen. 3:4, met de aantekening.
 
49)goddelozen weg te waarschuwen,
Zie Spreuk. 2:12.
 
50)hem in het leven behoudt;
Te weten, niet als God, de enige werkmeester, door zijn eigen kracht, maar als zijn instrument door de bediening van zijn woord, hetwelk de kracht Gods genaamd wordt; 1 Cor. 1:18. Zie 1 Cor. 3:5,6,7,8,9. Alzo worden de dienaars van God gezegd velen te rechtvaardigen. Dan. 12:3; vissers der mensen te zijn, Matth. 4:19; een licht en zaligheid der heidenen; Hand. 13:47; de ogen der mensen te openen om zich van de duisternis tot het licht te bekeren, enz., Hand. 26:18; zichzelven en die hen horen te behouden, 1 Tim. 4:16; de ziel van den dood te behouden en menigte der zonden te bedekken, Jak. 5:20; vergelijk Ezech. 1:10.
 
51)in zijn ongerechtigheid sterven,
Dat is, om zijne ongerechtigheid; vergelijk Lev. 15:13, onder Ezech. 3:19,20, en Ezech. 18:24.
 
52)bloed
Zie Gen. 42:22.
 
53)bevrijd.
Te weten van mijne wraak en straf, die anders over u zou gekomen zijn; gelijk onder Ezech. 3:21.
 
54)rechtvaardige
Te weten in den schijn voor de mensen, niet in de waarheid voor God. Alzo is het woord rechtvaardig genomen Spreuk. 18:17, onder Ezech. 18:24,26, en Ezech. 33:13; Matth. 9:13; Luk. 18:9,14. Idem, geloof voor een schijngeloof, Luk. 8:13; Hand. 8:13, en liefde voor schijnliefde, 1 Joh. 3:18; en kinderen van het koninkrijk voor degenen, die schenen zodanigen te zijn; Matth. 8:12.
 
55)gerechtigheid afkeert,
Dat is, schijngerechtigheid, te weten die den uitwendigen luister daarvan heeft, maar niet den verborgen wortel; alzo onder Ezech. 18:24,26, en Ezech. 33:13; Matth. 5:20.
 
56)aanstoot
Dit wordt God gezegd te doen, niet met den mens eigenlijk tot de zonde te bewegen en aan te drijven, maar door hem in den weg zijner ongerechtigheid te laten, ja aan zijn bozen vrijen wil over te geven, en de gelegenheden te laten voorkomen, waardoor hij zichzelven in het verderf brengt. Anders: zo zal Ik een aanstoot voor zijn aangezicht leggen; [dat is, hem om zijne zonde straffen] hij zal sterven.
 
57)in zijn zonde sterven,
Dat is, om zijne zonde; zie boven Ezech. 3:18.
 
58)zullen niet gedacht worden;
Dat is, zullen in gene rekening komen, noch God bewegen om hem van de straf vrij te houden; alzo onder Ezech. 18:24, en Ezech. 33:13.
 
59)hij niet zondigt;
Versta dit van de heersende zonde, en waaraan de mens geen oprecht berouw heeft, 1 Joh. 3:6,9; want de ware rechtvaardigen zondigen ook; maar hebben berouw daarvan; Pred. 7:20; Joh. 8:7; 1 Joh. 1:8.
 
60)zekerlijk leven,
Hebreeuws, levende leven; alzo onder Ezech. 18:28.
 
61)gewaarschuwd is;
Te weten dadelijk, metterdaad, krachtiglijk, werkelijk, en mitsdien zich voor gewaarschuwd houdende, de waarschuwing aannemende, of zich latende waarschuwen, de rechte vrucht der waarschuwing door Gods genade verkrijgende, waardoor hij het gevaar ontgaat en behouden wordt.
 
62)was
Of, kwam. Zie boven Ezech. 1:3.
 
63)daar op mij,
Te weten te Tel-Abib. Zie daarvan boven Ezech. 3:15.
 
64)vallei,
Het Hebreeuwse woord betekent een laag veld, dat tussen de bergen ligt en van dezelve schijnt afgesneded te zijn. Zie ook onder Ezech. 8:4.
 
65)heerlijkheid des HEEREN stond aldaar,
Zie boven Ezech. 1:28.
 
66)ik viel op mijn aangezicht.
Zie boven Ezech. 1:28.
 
67)kwam de Geest in mij,
Zie boven Ezech. 2:2.
 
68)Hij sprak met mij,
Te weten de Geest Gods. Anderen nemen het op het woord Heere, uit Ezech. 3:23.
 
69)binnen in uw huis.
Hebreeuws, in het midden van uw huis.
 
70)zij
De weggevoerde Joden, die in Tel-Abib aan de rivier Chebar woonden. Zie boven Ezech. 3:15.
 
71)zouden
Te weten, indien gij tot hen uitgingt. Anders: zij zullen. Hebreeuws, zij hebben dikke touwen aan u gegeven, dat is, gelegd. Maar dat de verleden tijd, naar de profetische wijze van spreken, hier moet genomen zijn voor den toekomenden, is af te nemen uit de volgende woorden, die op den toekomenden tijd passen.
 
72)dikke touwen aan u leggen,
Te weten om u te verhinderen dat gij niet meer tegen hen en die van Jeruzalem zoudt profeteren. Sommigen verstaan dit bij gelijkenis van de moedwillige hardnekkigheid der Joden, die de predikatiën van den profeet onvruchtbaar zou maken, ja doen ophouden.
 
73)in het midden van hen.
Onder hen, gelijk boven Ezech. 3:15.
 
74)Ik zal uw tong
De Heere geeft hiermede te verstaan dat Hij de moedwilligheid der Joden niet bedwingen, maar een tijdlang toelaten zou tot hun meerdere straf.
 
75)aan uw gehemelte doen kleven,
Dit kan verstaan worden òf van lichamelijke stomheid, òf van onbekwaamheid en verslagenheid des geestes, die God zijnen profeet heeft laten overkomen, omdat de Joden zijne predikatiën onwaardig waren. Sommigen verstaan het alsof de Heere zeide: Ik zal u niets openbaren in dien tijd.
 
76)een wederspannig huis.
Zie boven Ezech. 2:5; Hebreeuws, een huis der wederspannigheid. Alzo in het volgende.
 
77)mond opendoen,
Dat is, door mijnen Geest en mijne kracht u de bekwaamheid wedergeven, om uw profetisch ambt te bedienen.
 
78)wie hoort, die hore,
Vergelijk boven Ezech. 2:5,7.