1)zoudt rechtvaardig
De zin is: Gij zoudt in al uw doen rechtvaardig bevonden worden [gelijk Ps. 51:6], indien ik met U wilde rechten, pleiten of twisten over uwe oordelen, manier of wijze van regering, die Gij onderhoudt met goddelozen en vromen, waarvan in het volgende; vergelijk Ps. 73:2,3, enz.
 
2)ik zal nochtans
Of, laat mij nochtans met U pleiten, of rechten; dat is, mijne klachten U voordragen; vergelijk boven Jer. 4:12. Hebreeuws, oordelen, of rechten met U spreken.
 
3)weg
Dat is, hun voornemen en doen; zie Gen. 6:12. Dit ziet wel in het bijzonder op die van Anathoth, waarvan in Jer. 11, en onder Jer. 12:5 gesproken wordt, maar past ook wijders op andere dergelijken in het algemeen.
 
4)gaan voort,
Dat is, schieten op, wassen daarheen, breiden zich uit.
 
5)dragen zij
Hebreeuws, maken zij; zie Ps. 1:3, en Hos. 8:7.
 
6)nabij
Zij spreken en roemen van U. Zie Jes. 29:13; Matth. 15:8.
 
7)nieren.
Zie boven Jer. 11:20.
 
8)Maar Gij,
Met deze betrachting richt zich de profeet op, sterkende zichzelven door de goede conscientie en het geloof van Gods voorzienigheid.
 
9)dat het
Of, [dat] met U [is], of, [hoe hetzelve] tegen, of met U [is]; dat is, Gij weet dat ik het oprecht en getrouw met U houd, en mij van valsheid en boosheid afzonder, en dat ik daarom lijden moet. Vergelijk Gen. 5:22; Hos. 9:8; Micha 6:8, met de aantekening.
 
10)Ruk
Anders: henlieden ruk Gij weg; te weten als schapen, onvoorziens, van de kudde om te slachten. Dit gebed van den profeet is inderdaad ene profetie en leer van de haastige en onvoorziene verandering van het tijdelijk geluk der goddeloze huichelaars en vervolgers der vrome profeten, voornamelijk zijner landslieden en Anathoth.
 
11)heilig ze
Dat is, zonder hen af, schik hen, bereid hen. Vergelijk boven Jer. 6:4.
 
12)treuren,
Dat is, zo jammerlijk gesteld zijn?
 
13)Hij ziet ons
Te weten de Heere, of Jeremia, die ons dagelijks profeteren van onze nakende verwoesting, maar [willen zij zeggen] zij weten er beiden niet van; om welke verachting, hardnekkigheid, zorgeloosheid en heilloze verloochening van Gods voorzienigheid het land zelfs zo jammerlijk verwoest is.
 
14)einde niet.
Hebreeuws, achterste, uiterste, laatste. Zie Deut. 32:20, en Spreuk. 14:12.
 
15)Als gij
God wil hier en in het volgende den profeet in zijn bekommernissen sterken en moed geven, alsof Hij zeide: Zijt gij zo kleinhartig en verlegen omdat uwe landslieden van Anathoth, die als voetknechten zijn, u zo kwalijk bejegenen, hoe zult gij het dan kunnen strekken tegen de ongetoomde, trotse groten van Jeruzalem, die als paarden of ruiters zijn? Dit moet u niet verdrieten, want gij zult nog al veel zwaarder vervolging moeten uitstaan en overwinnen.
 
16)mengen
Te weten in strijd of twist, dat is, met hen te doen hebben?
 
17)vrede,
Daar het water [om zo te spreken] in het land stil en zacht gaat, zijnde als vrede en rust te rekenen tegen het toekomende, hoe zult gij het dan maken als de wateren aan alle kanten overlopen? Men kan hier door de verheffing der Jordaan verstaan den trots van Jeruzalems inwoners, of de nakende verwoesting van het ganse land. Van het oplopen der Jordaan, zie Joz. 3:15; 1 Kron. 12:15; onder Jer. 49:19, en Jer. 50:44. Anders: [zo zij u moede maken] in een land van vrede, [vergelijk Ps. 41:10;] [waar] gij u vertrouwt; dat is, in uw vaderland, waar gij meent dat gij buiten gevaar behoort te zijn; en daar het nog geenszins zo grof gaat, als het wel te Jeruzalem en ten hove zal doen.
 
18)met volle stem
Of, met een volle vergadering, bij hopen, vergelijk Jer. 4:5.
 
19)geloof hen niet,
Of, vertrouw hen niet; zie boven Jer. 9:4.
 
20)vriendelijk
Hebreeuws, goede dingen, gelijk 2 Kon. 25:28, en onder Jer. 52:32.
 
21)huis verlaten,
Den tempel; dat is, Ik zal het zekerlijk verlaten, en zo in het volgende.
 
22)erfenis
Dat is, mijn volk; zie boven Jer. 10:16; alzo in Jer. 12:8.
 
23)beminde
Hebreeuws, de min, of liefde mijner ziel; dat is, die Ik, gelijk een man zijne vrouw, liefhad. Vergelijk boven Jer. 11:15; alzo onrecht voor ongerechtige; Job 24:20.
 
24)verheven,
Hebreeuws, gegeven; dat is, zij is stout, trots, wild en onbetoomd, brullende tegen mij en mijne bevelen, waarschuwingen en dreigementen, gelijk een leeuw in het woud.
 
25)gehaat.
En vervolgens van mij verstoten, verworpen en verlaten, gelijk Jer. 12:7.
 
26)een gesprenkelde
Dat is, als een vreemde onbekende vogel, die [niet mijn livrei, maar] vele vreemde verven heeft, waar alle andere vogels zullen naar toe vliegen om dien te vernielen. Anders: is [niet] mijne erfenis mij een gevingerde, of geklauwde roofvogel, tegen welken de roofvogels rondom [vliegen]? Te weten de vijanden van alle kanten; of, o gij vogels, [vliegt] rondom tegen haar. Vergelijk Jes. 18:6, Ezech. 39:17, enz.
 
27)herders
Dat is, vorsten van Babel zullen, enz.; vergelijk onder Jer. 49:19,20, met de aantekening.
 
28)wijngaard
Het Joodse volk, gelijk Jes. 5:1, enz.
 
29)akker
Of, stuk [land].
 
30)gewensten
Hebreeuws, stuk van den wens, of der begeerte.
 
31)woeste wildernis.
Hebreeuws, wildernis de woestheid of verwoesting.
 
32)Men heeft
Hebreeuws, hij heeft gesteld; dat is, een ieder der vijanden, of men heeft, enz.
 
33)hem gesteld
Mijn akker.
 
34)ter harte
Hebreeuws, op, of aan, in het hart legt, of stelt [vergelijk 2 Sam. 13:33, enz.]; te weten, wat door Jeremia en andere getrouwe profeten door Gods last wordt voorgedragen.
 
35)hoge plaatsen
Daar men anderszins gemeenlijk placht, en nu ook meende heilig en vrij te zijn.
 
36)zwaard
Vergelijk onder Jer. 25:29, en Jer. 47:6.
 
37)vrede
Dat is, rust, welvaart, voor enige levende ziel, of enig mens; zie Gen. 6:12.
 
38)enig vlees.
Hebreeuws, allen.
 
39)Zij hebben
De Joden.
 
40)gepijnigd,
Of, wee gedaan, met groten arbeid.
 
41)wordt alzo
Dat is, zo zult gij zekerlijk beschaamd worden; vergelijk Ps. 37:3; Spreuk. 3:4. Alzo spreekt God in zijne beloften en dreigementen, vermits de zekerheid van die.
 
42)vanwege
Dat is, vanwege het gebrek uwer inkomsten, die gij ziet dat u feilen.
 
43)Mijn boze
Die rondom mijn volk en land wonen, als Syriėrs, Ammonieten, Moabieten, Filistijnen, enz. die Israėl bij deze gelegenheid dat Ik hen tuchtig, mede mochten op het lijf vallen.
 
44)erfenis
Kanaän. Zie boven Jer. 2:7.
 
45)aanroeren,
Zie Gen. 26:11.
 
46)uitrukken, maar
Door de vijanden, zie onder Jer. 47, Jer. 48, Jer. 49.
 
47)uitrukken.
Dat is, verlossen, uitredden, zodat deze boze naburen hun moed aan Juda niet zullen koelen. Zie gelijk gebruik van enerlei woord boven Jer. 1:17.
 
48)hen zal uitgerukt
Die boze naburen.
 
49)ontfermen;
Vergelijk onder Jer. 48:47.
 
50)de wegen
De zaligmakende godsdienst, dien Ik mijne kerk heb voorgeschreven en die bij haar in zwang gaat. Vergelijk Jes. 2:3, enz. Dit ziet op de beroeping der heidenen.
 
51)vlijtiglijk
Hebreeuws, lerende zullen leren.
 
52)zwerende
Dat is, mij recht naar mijn woord kennende en dienende. Vergelijk boven Jer. 4:2, enz.
 
53)gebouwd worden.
Door de predikatie van het Evangelie bekeerd en mijner kerk ingelijfd zijnde, zullen zij den zegen van mijn genadeverbond met hen genieten. Zie Ef. 2:18,19,20,21,22.
 
54)ten enenmale uitrukken
Hebreeuws, uitrukken, uitrukkende, of uitplukken, uitplukkende. Vergelijk Jes. 60:12.