1)tegen ulieder
Of, pleit, richt; dat is, gij vrome profeten en gelovige Israëlieten, die nog onder het volk overig zijt, bestraft ernstiglijk en scherpelijk de uiterste boosheid van het volk, met voorstelling van mijn toorn en nakende straffen.
 
2)moeder,
Dat is, het volk Israëls, de republiek der tien stammen, of de synagoge Israëls, alzo onder Hos. 2:4, en Hos. 4:5. Vergelijk Jes. 50:1, enz.
 
3)omdat zij Mijn vrouw niet is,
Zij houdt mij geen geloof, kent mij niet voor haren man, zo zal Ik haar ook niet meer kennen, tenzij dat zij zich bekeert, gelijk volgt: anders zal Ik doen, gelijk Hos. 2:2, enz.
 
4)hoererijen van haar aangezicht,
Dat is, de uiterlijke tekenen van haar hoerachtige en overspelig hart, als daar zijn blanketsels des aangezichts en sieraad der borsten, enz. Dit alles beduidt de openbare, onbeschaamde en ongebonden afgoderij. Vergelijk Jer. 4:30; Ezech. 16:11,17,18, en Ezech. 23:40, enz.; idem Spreuk. 7:16.
 
5)uitstrope,
Of, doen stropen, uittrekken, ontkleden; dat is, beroof van alle lichamelijke en geestelijke sieraad, waarmede Ik haar zo heerlijk versierd had. Zie Ezech. 16:10,11,12,13, en Ezech. 23:26.
 
6)geboren werd;
Dat is, toen Ik hen eerst tot mijn volk aannam, in Egypte, waar zij in jammerlijke dienstbaarheid staken; ja dat Ik hen nog ellendiger maakte door mijn rechtvaardige oordelen. Vergelijk Ezech. 16:4, enz., en Ezech. 23:2.
 
7)make ze als een woestijn,
Hebreeuws, stelle ze.
 
8)dor land,
Hebreeuws, het land der dorheid, of dorstigheid.
 
9)dorst;
Vergelijk Jes. 5:13; Amos 8:11,13.
 
10)kinderen niet ontferme,
De leden van het volk Israël.
 
11)kinderen der hoererijen zijn.
Onherboren, onrein, onheilig; [vergelijk Joh. 8:44], als in onecht en in een afgodisch huwelijk gewonnen, dewijl de moeder ene overspeelster en mij ontrouw geworden is, gelijk volgt.
 
12)boelen nagaan,
Afgoden, en voorts afgodische volken, waar ik wel bij was. Zie Deut. 8:12,14,19; Jer. 44:17.
 
13)drank geven.
Hebreeuws alsof men zeide: dranken, drinkingen.
 
14)maken,
Hebreeuws alsof men zeide: muren toemuren.
 
15)paden niet zal vinden.
Dat is, Ik zal hen van alle kanten zo benauwen, dat zij dit hoereren wel zullen afleren, of moeten laten aanstaan. Vergelijk Job 3:23, en Job 19:8; Klaagl. 3:7,9; idem Ezech. 16:41, en Ezech. 23:22,23,24.
 
16)nalopen,
Als tegen mijn dank willende doordringen.
 
17)Man,
Den Heere.
 
18)bekent toch niet,
Of, weet, erkent; dat is, zij wil het niet weten, of bekennen, het is een moedwillige onwetendheid; of zij neemt het niet ter harte.
 
19)koren, en den most,
Allerlei zegen.
 
20)gebruikt hebben.
Of, [waarvan] zij een Baäl gemaakt hebben. Hebreeuws, gedaan, gemaakt, bereid. God wil zeggen dat zij al zijn schone gaven schandelijk ter afgoderij misbruikt hebben. Van Baäl zie Richt. 2:11, en vergelijk Ezech. 7:20, en Ezech. 16:16,17,18,19, onder Hos. 8:4, en Hos. 12:2.
 
21)Mijn koren wegnemen
Vergelijk Ezech. 16:17,18,19, met de aantekening.
 
22)op zijn tijd,
Als Ik dat beloofd had en placht te geven; of in den oogst, als het rijp zal zijn, en gij het koren en de most enz. meent in te zamelen.
 
23)wegrukken Mijn wol en Mijn vlas,
Dat is, hun ontnemen; alsof de Heere zeide: Het is aan hen kwalijk besteed, zij zijn het niet waard, daarom zal Ik het redden uit de handen dezer misbruikers, die het ten onrechte bezitten.
 
24)dwaasheid ontdekken
Of, schandelijkheid. Zie Gen. 34:7; Jer. 13:22; Ezech. 16:36,37.
 
25)feesten,
Hebreeuws, feest, nieuwe maand, sabbat, gezette hoogtijd; dat is, zij zullen geen uiterlijken vorm van godsdienst hebben [gelijk onder Hos. 3:4], en dienvolgens gene vreugde noch troost in het houden der feestdagen.
 
26)hoerenloon,
Dat is, beloning mijner afgoderij; vergelijk onder Hos. 9:1, met de aantekening.
 
27)boelen gegeven hebben;
Dat is, afgoden van Baäl, enz.
 
28)bezoeken de dagen des Baals,
Dat is, zal hen straffen om hun langdurige en menigvuldige afgoderij.
 
29)waarin zij dien gerookt heeft,
Of, dien zij rookte; dat is placht te roken; of omdat zij dien gerookt hebben.
 
30)voorhoofdsiersel,
Of, oorringen; zie Gen. 24:22, gelijk de hoeren voor de boelen plegen te pronken, alzo Israël in het plegen van zijne afgoderij; vergelijk boven Hos. 2:1.
 
31)halssieraad,
Of, juwelen, baggen, kostelijke halsketens, enz. Zie Spreuk. 25:12; Hoogl. 7:1.
 
32)Daarom, zie,
Opdat zij niet ten enenmale vervallen en verloren ga, hetwelk geschieden zou indien Ik hun met mijne barmhartigheid niet voorkwam, hen eerst met plagen verootmoedigende en daarna door de predikatie van het heilige Evangelie oprichtende en door mijn Heiligen Geest krachtiglijk lerende en troostende. Vergelijk Jer. 16:14; Micha 2:12,13, enz.
 
33)lokken,
Of, overreden. Dit ziet op de lieflijke predikatie van het Evangelie en overreding der uitverkorenen tot bekering en geloof. Zie van het Hebreeuwse woord Richt. 14:15, en Jer. 20:7, en vergelijk Jes. 50:4, enz.; Matth. 3:4,5,6,11, enz., en Matth. 11:28.
 
34)zal haar voeren in de woestijn;
De zin schijnt te zijn: Ik zal ze eerst plagen en daarna, enz. Waarom sommigen dit aldus overzetten: Als Ik ze in de woestijn zal hebben doen wandelen, gelijk God Israël in voortijden eerst voerde in de woestijn en daarna in het beloofde land.
 
35)hart spreken.
Dat is, vriendelijk, troostelijk. Zie Gen. 34:3.
 
36)En Ik zal haar geven
Dit zijn geestelijke beloften van het genadeverbond, gegrond in den enigen Verlosser, Middelaar en Messias, onzen Heere Jezus Christus, in wien wij door het geloof uit loutere genade vrede hebben met God, gerustheid der conscientie, een zekere toevlucht, een zalige bescherming, overvloed van alle geestelijke gaven, met een bestendigen troost, en in het geheel de gewisse genade van dit en de eeuwige heerlijkheid van het toekomende leven. Dit is de inhoud van de volgende verzen van Hos. 2, onder lichamelijke beloften, naar den stijl van het Oude Testament, behorende tot de algemene kerk der Joden en heidenen. Vergelijk Jes. 65:9, en onder Hos. 12:10.
 
37)van daar af,
Van de woestijn af, als zij die zullen doorgegaan zijn, dat is hun voorgaand lijden een einde zal nemen; gelijk ten tijde als zij de woestijn doorgegaan zijnde, eerst voor den mond van Kanaän kwamen, enz.
 
38)Achor,
Zie van dit dal Joz. 7:24,26; het was gelegen vooraan in het beloofde land bij de stad Jericho, en alzo ene deur der hoop, of verwachting, dat God zijn volk, door Jozua tot daartoe gebracht hebbende, voorts zijne beloften zou volvoeren en hen in volkomen bezit van Kanaän stellen; gelijk de gelovigen in deze vallei van het kruis, door de genade van den Heere Christus, een beginsel van het eeuwige leven en een open deur hebben van de levende hoop van het volkomen bezit der eeuwige heerlijkheid. Zie Hebr. 6:18,19,20, enz., en vergelijk Jes. 65:10.
 
39)Baal!
Willende kwanswijs God nog door den Baäl vereren. Vergelijk Exod. 3:2,4,5, en Richt. 2:11. Het woord Baäl betekent wel heer en meester, maar omdat zij het gewoonlijk den afgoden op zijn heidens gewoon waren te geven, zo verfoeit God dien titel.
 
40)zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden.
De Baäls, dat is mijne kerk zal van alle besmetting van afgoderij en bijgeloof gezuiverd zijn.
 
41)voor hen maken
Dat is, tot hun best.
 
42)krijg van de aarde verbreken,
Dat is, krijgswapenen, instrumenten van oorlog en vijandelijkheid. Vergelijk Jes. 11:9; Micha 5:9, enz.
 
43)nederliggen.
Dat is, doen slapen. Zie Ps. 3:6.
 
44)ondertrouwen in eeuwigheid;
Vergelijk Ef. 5:25, enz., waar de apostel de verborgenheid van dit geestelijke huwelijk [in de Heilige Schrift dikwijls vermeld] aanwijst; en zie voorts het Hooglied van Salomo.
 
45)gerechtigheid en in gericht,
Of, met, door; dat is, gerechtigheid en barmhartigheid zullen elkander in dit genadewerk vriendelijk ontmoeten en kussen. De aandachtige lezer kan deze woorden vergelijken met Ps. 85:10,11,12,13,14; Jes. 1:27, en Jes. 45:8,23,24,25; Jer. 23:6, en Jer. 33:14,15,16; Rom. 3:22,23,24,25,26, enz.
 
46)ondertrouwen
Merk, dat deze genadebelofte in Hos. 2:18,19 driemaal wordt verhaald, tot onzen troost en verzekering.
 
47)geloof;
Of, trouw.
 
48)verhoren, en die zal de aarde verhoren.
Figuurlijke manieren van spreken, door welke God te kennen geeft dat alle creaturen zijne kerk ter zaligheid moeten dienen, wanneer Hij met hen verzoend en tevreden is; vergelijk Rom. 8:20,21,22,28.
 
49)Jizreel verhoren.
Dat is, Gods volk, alzo genoemd, niet alleen omdat zij die plaats bewoond en daar geleden hebben, [gelijk boven Hos. 1:5], maar inzonderheid om de betekenis van dezen naam Jizreë, dat is, gezaaide Gods, of zaad Gods, waarop Hos. 2:22 slaat, dat is, Gods kerk, inzonderheid van het Nieuwe Testament; zie Rom. 9:24,25, enz.
 
50)zaaien,
Zie Ps. 22:31, enz.; Jer. 31:27; Matth. 13:3; 1 Petr. 1:23.
 
51)Lo-ruchama;
Dat is, niet ontfermde; gelijk boven Hos. 1:6.
 
52)Lo-ammi:
Dat is, niet mijn volk, gelijk boven Hos. 1:9.
 
53)Gij zijt Mijn volk;
Hebreeuws, Ammi-atta; dat is, gij zijt mijn volk.
 
54)dat zal zeggen:
Te weten volk.
 
55)O, mijn God!
Of, [Gij zijt] mijn God; vergelijk Zach. 13:9.