1)geschreven
Met deze gelijkenis wil God zeggen dat zij gans innerlijk en vertwijfeld boos, hardnekkig en onbekeerlijk waren; vergelijk boven Jer. 13:23.
 
2)ijzeren griffie,
Hebreeuws, griffie des ijzers.
 
3)punt
Hebreeuws, nagel.
 
4)diamants;
Anders: duurachtigen, en vervolgens, zeer harden steen, of zeer hard ijzer, omdat sommigen menen dat het Hebreeuwse woord schamir komt van bewaren; vergelijk Ezech. 3:9.
 
5)tafel
Vergelijk deze manier van spreken met Spreuk. 3:3, met de aantekening.
 
6)uwer
O gij Joden; gelijk zulke veranderingen van personen en ingevoegde aanspraken bij de profeten zeer gebruikelijk zijn.
 
7)altaren;
Die gij den afgoden sticht, en welker hoornen gij met het onrein bloed uwer afgodische offeranden in het openbaar besprengt, waarop het woord hoornen kan geduid worden.
 
8)Gelijk hun kinderen
De voorzegde boosheid der ouders blijkt aan de kinderen, wien zij de afgoderij zo ingeplant hebben, dat zij bij alle gelegenheid, waar zij bij een schonen groenen boom of op een schonen heuvel komen, niets anders in den mond hebben dan de afgoderij, die de ouders op zulke plaatsen bedrijven, en dat zij niets minder willen doen; vergelijk boven Jer. 7:18. Anders: [zij gedenken] hunner altaren, enz. gelijk zij hunner kinderen gedenken; dat is, zij beminnen de afgoderij als hun eigen kinderen; zo zijn zij daarop verzot.
 
9)bossen,
Of, bosgoden.
 
10)berg
Namelijk Zion, of mijn gebergte; te weten van Juda, mitsgaders het effen veld. Anders, [omdat het Hebreeuwse woord beide kan betekenen]: O gij bergloper, of gij die in het gebergte woont, in het veld zal Ik u vermogen, enz.; dat is, gij die u op uw bergachtig land verlatende, geen nood meent te hebben, of gij die dagelijks op het gebergte omzwerft en omloopt om uwe afgoderij te bedrijven [hetwelk met het voorgaande en volgende ook zeer wel overeenkomt], Ik zal al uw rijkdom den vijand ten roof geven, die alles zo licht zal roven en met gemak wegvoeren, alsof het op het effen veld te doen ware. Zie onder Jer. 20:5, enz.
 
11)mitsgaders
Of, [te weten] uwer hoogten, daar gij al uw vermogen aan uwe afgoden hebt aangewend, en waar uwe zonde voornamelijk in bestaat. Vergelijk Hos. 10:8. Sommigen menen dat deze woorden in het Hebreeuws [gelijk wel somtijds geschiedt] omgezet zijn, en zetten het over: om de zonde uwer hoogten, uit vergelijking van boven Jer. 15:13.
 
12)in al uw
Vergelijk boven Jer. 15:13.
 
13)aflaten
Dat is, den landbouw van Kanaän moeten onderlaten het land zal zijn sabbat of rust hebben. Vergelijk Exod. 23:10,11, en Lev. 26:33,34,35.
 
14)om u zelven
Dat is, door uw eigen schuld.
 
15)erfenis,
Te weten, dit land Kanaän.
 
16)gijlieden
Gij hebt mijn zwaren toorn, en daardoor deze plaag veroorzaakt. Vergelijk boven Jer. 15:14.
 
17)eeuwigheid
Ten aanzien der onboetvaardigen, die het vuur van mijn toorn zullen gevoelen in alle eeuwigheid; anders, een langen tijd, te weten zeventig jaren, gelijk het woord eeuwigheid somtijds genomen wordt; zie Gen. 13:15; Deut. 15:17, enz.
 
18)mens vertrouwt,
Gelijk de afvallige Joden op Egypte en op hun eigen rijkdom vertrouwden. Zie Jes. 31:1; onder Jer. 17:11.
 
19)vlees
Dat is, een broos, katijvig mens. Zie Ps. 56:5.
 
20)arm stelt,
Dat is, sterkte, hulp, bescherming. Zie 2 Kron. 32:8.
 
21)heide
Of, een tamarisboom, of struik, die somtijds in geheel dorre of droge plaatsen gevonden wordt, waar geen ander geboomte wast, gelijk de kruidbeschrijvers betuigen. Anders: [een boom] die gans ontbloot is; gelijk het Hebreeuwse woord naar zijn eigenlijke betekenis genomen wordt; Ps. 102:18.
 
22)gevoelt,
Hebreeuws, ziet; dat is gevoelt, verneemt. Sommigen verstaan dit en de volgende w oorden van den goddeloze zelf, die het goede niet zal zien, maar enz., de zin opeen uitkomende, vergelijk Ps. 68:7.
 
23)goede komt;
Dat is, goed weder, regen, tijdige warmte, enz.
 
24)blijft
Hebreeuws, woont; dat is blijft altijd staan.
 
25)dorre plaatsen
Hebreeuws eigenlijk, verbrande, aangestokene; dat is zeer dorre, droge.
 
26)zout
Dat is, onvruchtbare. Zie Deut. 29:23, en Ps. 107:34. Hebreeuws, in een land der zoutigheid.
 
27)onbewoond land.
Hebreeuws, en [alwaar] gij niet zult, of zoudt wonen; of, [dat] niet bewoond zal worden, of bewoond wordt, of niet bewoonbaar is; gelijk het Hebreeuwse woord [dat anderszins zitten, wonen, blijven betekent] alzo somtijds genomen is als het van plaatsen gebruikt wordt; zie onder Jer. 50:39; Jes. 13:20; Ezech. 29:11, enz.
 
28)gevoelt het niet,
Hebreeuws, ziet, gelijk in het voorgaande Jes. 17:6, dat is, hij lijdt daarvan geen schade, verdroogt daarom niet.
 
29)blijft groen,
Hebreeuws, is. Zie Ps. 37:18.
 
30)droogte
Zie van het Hebreeuwse woord boven Jer. 14:1.
 
31)zorgt hij niet,
Bij gelijkenis gesproken, gelijk tevoren, ziet niet; dat is, gevoelt niet.
 
32)houdt niet op
Hebreeuws, wijkt niet.
 
33)dragen.
Hebreeuws, maken; zie boven Jer. 12:2.
 
34)Arglistig
Of, tukachtig, bedriegelijk, achterhoudend, genegen tot overtreding. Het Hebreeuwse woord akob is hetzelfde, waarvan de patriarch Jakob zijnen naam gekregen heeft, omdat hij zijnen broeder in de geboorte bij den hiel had; maar dat het ook de betekenis heeft van list, lage, bedrog, tukken, ondertreding, enz., blijkt niet alleen hier, maar ook boven Jer. 9:4; Gen. 27:36; Joz. 8:13; 2 Kon. 10:19.
 
35)hart,
Van den mens na den val, zolang het door den geest der wedergeboorte niet is vernieuwd; en zo boos van harte waren de huichelaars en afvallige Joden, die van God afweken en op Hem niet vertrouwden, hoewel zij het niet wilden weten, maar zichzelven in hunne boosheid liefkoosden en de bestraffing der profeten verachtten, waarover God verklaart hun richter te zullen zijn, in Jer. 17:10.
 
36)enig ding,
Of, bovenal.
 
37)dodelijk
Ten dode strekkende, waar de dood aan vast is, ongeneeslijk, vertwijfeld boos. Van het Hebreeuws woord heeft de mens den naam van Enosch, betekenende zijn sterflijken of ellendigen staat, in welken hij door de zonde gevallen is.
 
38)Ik, de HEERE,
Of, Ik ben HEERE, [als zijnde een antwoord op de voorgaande vraag] die het hart doorgrondt, die de nieren proeft.
 
39)proef de nieren;
Zie Ps. 7:10.
 
40)en dat,
Alzo wordt de Hebreeuwse letter vau ook gebruikt voor en dat, of zelfs, boven Jer. 15:12; Ezech. 17:9; Joël. 2:12; Amos 3:11; Micha 2:10; idem Joz. 9:27; Richt. 7:22, enz.
 
41)wegen,
Dat is, voornemen, handel en wandel. Zie Gen. 6:12.
 
42)naar de vrucht
Dat is, naardat zijne werken, handelingen of zijne daden vereisen. Alzo onder Jer. 21:14, en Jer. 32:19; vergelijk Spreuk. 1:31, en boven Jer. 6:19.
 
43)broedt ze niet uit,
Hebreeuws, baart niet; omdat het veldhoen gevangen wordt, of omdat het mannetje de eieren, die het wijfje verbergt, vindende, dezelve breekt, vertreedt, of door hittigheid in stukken wrijft, gelijk de natuurbeschrijvers betuigen, zulks dat vele van de eieren dikwijls verloren gaan. Anders: gelijk een veldhoen [eieren] vergadert, die het niet gelegd heeft, enz. Versta, vreemde eieren van andere vogels; waarom de voortkomende jongen deze vreemde moeders zouden verlaten.
 
44)vergadert,
Hebreeuws, maakt.
 
45)niet met recht;
Dat is, met onrecht.
 
46)helft zijner dagen
Vergelijk Ps. 55:24.
 
47)dien moeten verlaten,
Rijkdom.
 
48)laatste
Dat is, einde, op het laatst, ten laatste.
 
49)zijn.
Dat is, daarvoor bekend en gehouden worden, gelijk Joh. 15:8; 2 Tim. 2:21, enz.
 
50)heerlijkheid,
Waar God zijne eer, genade en macht ten beste zijner kerk altoos geopenbaard heeft, en dienvolgens de ondankbaarheid der verachters, die zich op andere hulp verlaten, zwaarlijk zal straffen, gelijk volgt.
 
51)van het eerste aan,
Dat is, van den beginne der stichting.
 
52)heiligdoms.
Dat is, van den tempel.
 
53)Israëls
Wiens hulp Israël in noden verwacht; gelijk boven Jer. 14:9; zie aldaar.
 
54)van mij afwijken,
Dat is, die afwijken van mij als uw profeet, die in uw naam profeteert. Hebreeuws, mijne afwijkenden, of afvalligen; vergelijk onder Jer. 18:19. Anders: die afwijken; te weten van U.
 
55)aarde
De Heere Christus zegt Luk. 10:20 dat zijner discipelen namen in de hemelen geschreven zijn; daartegen wordt hier gezegd dat de afvalligen in de aarde zullen geschreven worden; dat is, alhoewel zij op aarde onder Gods en het zaad van Abraham naar het vlees, en voorts in het algemeen uiterlijk in Gods kerk gerekend worden, en daaronder somtijd den meester spelen, dat zij nochtans tot het getal der uitverkorenen niet behoren en in den hemel gene plaats zullen hebben maar onder die zullen gerekend worden, welker deel alleen op aarde is, vergelijk Ps. 69:29; en dat hunne gedachtenis onder Gods volk op aarde zal vergaan, gelijk hetgeen geschreven is in de aarde zeer lichtelijk vergaat.
 
56)Springader
Zie Jer. 2:13.
 
57)Genees mij,
De profeet, zich ontzettende over de algemene en gruwelijke boosheid van zijn volk, waarmede hij te doen had, en overdenkende zijn tegenwoordige en toekomende gevaren, mitsgaders zijne gebreken en zwakheid, waarvan boven Jer. 15:18, enz. bidt God dat Hij hem oprichte, versterke en beware naar ziel en lichaam.
 
58)mijn Lof.
Dat is, dien ik alleen prijs en roem, als mijnen Heiland. Vergelijk Deut. 10:21.
 
59)zeggen tot mij:
Spottende met uwe dreigementen en uwe lankmoedigheid in het uitstellen der straf. Vergelijk Jes. 5:19; Ezech. 12:22,23,25,27,28; 2 Petr. 3:4.
 
60)aangedrongen,
Alsof de profeet zeide: Zij spreken tot mij niets anders dan of ik er op aandreef, haastte, en daarnaar wenste, dat hun het verderf mocht overkomen, daar Gij, Heere, toch weet dat ik mij niet anders gedragen, noch haastiger gesteld heb dan een profeet toestaat, die U navolgt, alleenlijk hun aanzeggende wat Gij mij hebt belast. Dit komt met het voorgaande en volgende zeer wel overeen. Anders: Ik heb toch niet aangehouden, dat ik geen herder achter U zou zijn; dat is, ik heb mij niet weigerachtig gesteld om U te volgen. Zie boven Jer. 1:4, enz.
 
61)herder
Dat is, meer dan betaamde een profeet, weidende en regerende uw volk met uw woord.
 
62)dodelijken
Dat is, den tijd huns verderfs niet gewenst, of daarnaar verlangd, zie onder Jer. 18:20, of, geen lust gehad van mijzelven, om hun hunnen ondergang te profeteren, het zijn uwe woorden, enz. Het Hebreeuwse woord is hetzelfde, dat Jer. 17:9 van des mensen hart gebruikt is.
 
63)wat uit mijn lippen
Hebreeuws, de uitgang mijner lippen.
 
64)aangezicht
Dat is, ik heb oprecht als in uwe tegenwoordigheid gesproken, mij verzekerende, dat ik er af- noch toedeed, waarvan Gij getuige zijt.
 
65)verschrikking;
Of, verslagenheid. Anders: verwoesting, verbreking, verstoring; dat Gij mij zoudt nederslaan, gelijk Gij mij gedreigd hebt, indien ik uwe beroeping zou weigeren te volgen; boven Jer. 1:17.
 
66)kwaads.
Dat is, der ellende, alsook in Jer. 17:18.
 
67)dag des kwaads,
Zie Ps. 37:13.
 
68)dubbele verbreking.
Dat is, volkomene. Vergelijk boven Jer. 16:18.
 
69)kinderen
Dit ziet op ene van de voornaamste poorten der stad, waar het meeste volk bijeenkwam, omdat de koningen door dezelve gewoon waren in en uit te trekken.
 
70)op uw zielen,
Dat is, zo lief als u uwer zielen zaligheid is. Of, wacht uzelven, of neemt acht op uwe personen, let op uzelven. Vergelijk Deut. 4:15; Jos. 23:11.
 
71)heiligen,
Zie Exod. 20:8.
 
72)gehoord,
Dat is, gehoorzaamd.
 
73)nek verhard,
Gelijk boven Jer. 7:26.
 
74)om niet te horen,
Gelijk boven Jer. 16:12.
 
75)tucht
Zie Spreuk. 1:2, en Spreuk. 7:22.
 
76)vlijtiglijk
Hebreeuws, horende zult horen.
 
77)mannen van Juda
Of, een iegelijk. Hebreeuws, man, gelijk boven Jer. 4:3.
 
78)bewoond worden
Of, zal blijven in eeuwigheid. Vergelijk boven Jer. 7:3,7, enz.
 
79)vuur
Den oorlog der Babyloniërs, waardoor Jeruzalem en gans Juda zal verwoest worden. Vergelijk boven Jer. 17:4.
 
80)haar poorten
Van Jeruzalem.