1)en laat ons wederkeren tot den HEERE,
Sommigen hechten deze woorden aan het laatste van Hos. 5, als zijnde een onderlinge aanspraak tot bekering, die de gelovigen alsdan tot elkander zullen gebruiken.
 
2)genezen;
Dat Assur en Jareb niet doen konden, boven Hos. 5:14; zie wijders Ps. 30:3.
 
3)geslagen,
Vergelijk Ezech. 7:9, met de aantekening.
 
4)verbinden.
Zie Job 5:18; Ps. 147:3.
 
5)levend maken;
Want zij, [Efraïm en Juda, boven Hos. 5:14] waren als doden en begravenen, ten tijde als zij naar Assyrië en Babel waren weggevoerd; [gelijk wij allen geestelijk dood waren door de zonde] zulks dat de verlossing was gelijk ene opwekking uit de doden; zie Ezech. 37, <a href="js_26.html#19" target="ktref">Jes. 26:19, met de aantekening. Gelijk nu de verlossing uit Babel een voorbeeld was van onze geestelijke verlossing door Christus, alzo kunnen deze schone Evangelische woorden van Hos. 6:3, en Hos. 6:3 wijders bekwamelijk geduid worden op de verrijzenis van onzen Zaligmaker en Hoofd Jezus Christus ten derden dage, en op de heerlijke vruchten, die het ganse lichaam van Christus, dat is, zijne kerk, daarvan geniet. Zie Rom. 6:8,11; Col. 2:13, en Col. 3:1,2,3, enz.
 
6)leven.
Als nieuwgeboren kinderen, een nieuw mens, nieuwe creaturen, zullen wij in zijn huis onder zijn vaderlijke gunst gelukzalig leven en met vreugde wandelen in nieuwheid des levens, heiligheid en gerechtigheid, hier, en hierna in eeuwigheid. Zie Gen. 17:1; Ps. 4:7; Ezech. 16:6, met de aantekening; idem, Luk. 1:75; Rom. 6:4,8,11; 2 Cor. 5:15,17; Gal. 6:15; Ef. 2:15, en Ef. 4:24; 1 Thess. 4:17, en 1 Thess. 5:10; 1 Petr. 2:2.
 
7)kennen,
Zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps. 45:5. De zin is: Wij zullen door des Heeren genade alsdan hem en zijnen Messias kennen, en vuriglijk ijveren en zorg daarvoor dragen, dat wij in kennis mogen toenemen en wassen, totdat wij eindelijk na dezen de volmaaktheid bekomen. Zie boven Hos. 2:19; 1 Cor. 13:9,10, en vergelijk hiermede hun vorigen staat, boven Hos. 4:1,6, en Hos. 5:4.
 
8)uitgang
Dat is opgang, als wanneer de zon gelijk een bruidegom uit zijne slaapkamer uitgaat, [Ps. 19:6]. Versta, de aankomst van God tot de verlossing van zijn volk uit de Babylonische gevangenschap, en de Heere Christus tot onze geestelijke verlossing.
 
9)bereid
Of, gericht, geschikt.
 
10)dageraad;
Zo aangenaam en lieflijk, idem zo zeker en vast, als het aanbreken van den dag en het rijzen der zon, na de nachtelijke duisternis.
 
11)tot ons komen
Of, voor ons, tot ons best.
 
12)regen,
Dat is, na een langdurige droogte, wanneer men zeer naar regen verlangd heeft. Vergelijk Deut. 32:2; Job 29:23; Ps. 72:6, en Ezech. 34:26.
 
13)spade regen en vroege regen
Zie Deut. 11:14. De zin is dat God niet zal feilen om zijne weldadigheid aan zijne kerk te bewijzen en te vervolgen, telkens op zijnen tijd, en voornamelijk zijn genadewerk door Christus.
 
14)des lands.
Of, der aarde.
 
15)Wat zal Ik u doen,
Alsof de Heere zeide: Hoe kan ik u anders doen dan Ik u dagelijks dreig? Hoe zou Ik u kunnen verschonen? Hier komt God weder tot de straf-predikatie, gelijk het gevolg van den tekst uitwijst.
 
16)morgenwolk,
Die haast opkomt en weder vergaat. Vergelijk onder Hos. 13:3. God wil zeggen dat zij somtijds zich hielden en een schijn gaven alsof zij zich wilden bekeren, maar dat zelfs die schijn terstond weder verdween; zo ver was het vandaar, dat zij zich dadelijk zouden bekeren.
 
17)behouwen door de profeten;
Dat is, hardelijk en scherpelijk bestraft en gescholden, gebruikende [gelijk men zegt] een scherpe harde bijl tot een harden kwast.
 
18)gedood
Dat is, allen troost en hulp ontzegt, en integendeel het oordeel des doods, of van een dodelijk verderf aangezegd. Zie Jer. 1:10, enz.
 
19)uw oordelen
Versta, de oordelen, vonnissen, of straffen, die Ik over u, o Efraïm en Juda, wil laten gaan. Hebreeuws, uwe oordelen zal, enz.; dat is, elk oordeel, dat gij door uw veelvoudig en langdurig zondigen voor en na verdiend hebt.
 
20)voortkomen aan het licht.
Dat is, zullen ten laatste uitbreken, voor den dag komen en in het openbaar voor al de wereld over uw openbare zonden geoefend en voor rechtvaardig bekend worden. Vergelijk de manier van spreken met Job 12:22, en Job 28:11; Micha 7:9; Zef. 3:5. Dit schijnt de eenvoudigste overzetting dezer woorden te zijn. Anders: en, of, opdat uwe oordelen licht zal voortkomen.
 
21)Want Ik heb lust tot weldadigheid,
Alsof God zeide: Gij zoudt mogen zeggen dat gij immers niet nalaat in het offeren, volgens mijn gebod; maar [wil God zeggen] het is u genoeg bekend wat Ik dienaangaande u geboden en geleerd heb, gelijk volgt. Vergelijk Micha 6:6,7,8.
 
22)niet tot offer;
Dat is, meer dan tot offer, niet tot offer alleen, gelijk in het volgende lid gezegd wordt; [vergelijk Gen. 32:28; 1 Sam. 15:22; Spreuk. 8:10; Jer. 7:22, en Jer. 16:14 met de aantekening] of eenvoudig niet tot offer; te weten een huichelachtig offer, het uiterlijk offer in zichzelf, zonder geloof en boetvaardigheid, [vergelijk Ps. 50:12,13,14,15; Jes. 1:11, enz.] en dan voorts, meer dan, in het volgende, dat is, en niet tot brandoffers, in gelijk verstande, gelijk tevoren; [vergelijk Luk. 18:14], zodat het volgende verklaard wordt door het voorgaande. Beide manieren van spreken zijn in de Schriftuur van deze stof gebruikelijk; want somtijds wordt het uitwendige [als ook in zijn graad van God ingesteld zijnde] met het inwendige vergeleken, somtijds in zich alleen en zonder het inwendige aangemerkt en kortweg verworpen, ja zeer heftig gescholden, als een trouweloze verbondbreking, gelijk hier ook in het volgende.
 
23)verbond overtreden
Wat Ik met hen en zij met mij gemaakt hadden, door tussenkomen van offeranden. Zie Ps. 50:5.
 
24)Adam;
Volgende de voetstappen van hun eersten vader, die, hoewel overvloediglijk van mij begaafd en gezegend zijnde, nochtans mijn gebod overtrad en van mij afviel. Vergelijk Job 31:22, en Jes. 43:27, met de aantekening. Anders, als mensen; dat is, als lichtvaardige lieden plegen te doen. Of, als eens mensen, te weten verbond; dat is, alsof zij met een gewoon mens en niet met mij, den almachtigen en rechtvaardigen God, te doen hadden.
 
25)daar hebben zij trouwelooslijk
Dat is, daarin, in de wezenlijkheid van het verbond en den godsdienst mij bespottende met hun huichelachtige offers, die zij mij hebben willen opdringen, alsof zij daarmede aan het verbond hadden voldaan. Anders, raad, te weten in mijn heilig land, dat Ik hun had gegeven om mij daarin te dienen en gehoorzaam te zijn.
 
26)Gilead is een stad
Dit wordt bij sommigen gehouden voor Ramoth Gileads, in den stam van Gad, zijnde ene stad der Levieten, en verordineerd tot een vrijstad, aan de oostzijde van de Jordaan, maar onder deksel van dien, geworden ene spelonk van moedwillige doodslagers en moordenaars. Zie Deut. 4:43; Joz. 20:8, en Joz. 21:38. Nochtans wordt in sommige kaarten ene stad met den naam van Gilead gesteld aan het gebergte Gilead, waar Laban Jakob achterhaalde, waarvan de verstandige lezer kan oordelen. Sommigen zetten het over: Elke stad van Gilead [is ene stad] van, enz. Of, Gilead is [als] een stad, enz. Dat is, het ganse land Gilead is als een enige stad, verenigd in boosheid, en daarom gestraft. Zie 2 Kon. 15:25,29; 1 Kron. 5:25,26.
 
27)betreden van bloed.
Dat is, vol van moorderijen, zodat de voetstappen van het bloed [om zo te spreken] overal staan. Dit schijnt de eenvoudigste zin dezer woorden te zijn. Vergelijk onder Hos. 12:12; 2 Kon. 21:16.
 
28)benden der straatschenders
Of, stropende benden, struikrovers, enz., die in die landen, vermits de gebergten en woestijnen, vele waren, inzonderheid bij den vervallen staat des lands.
 
29)wachten,
Om den reizenden man af te zetten, te moorden en te plunderen.
 
30)priesteren;
Of, regeerders der officieren, zo kerkelijke als burgerlijke. Zie boven Hos. 4:9.
 
31)Sichem,
Ook ene stad der Levieten en een vrijstad, aan de westzijde van de Jordaan in Kanaän; Joz. 21:21. Zie wijders van Sichems gelegenheid, Richt. 8:31, en Richt. 9:25 met de aantekening. Waaruit blijkt dat aldaar de rovers op de hoogten der bergen plachten te loeren op degenen, die op de heerstraten voorbij reisden. Zo deden nu de priesters, gestijfd door de goddeloze regenten. Een gruwelijk gevolg van afgoderij. Vergelijk boven Hos. 5:1,2, met de aantekening. Anders [naar] de wijze van Sichem, idem, met [enen] schouder; dat is, eendrachtiglijk. Zie Zef. 3:9.
 
32)schandelijke daden.
Dat is, zij vergrijpen zich niet uit roekeloosheid, haastigheid of onbedachtzaamheid, maar bedrijven zulke gruwelijke schelmstukken met voorbedacht opzet, waar het Hebreeuwse woord op ziet.
 
33)afschuwelijke zaak
Vergelijk Jer. 5:30, en Jer. 18:13, en Jer. 23:14.
 
34)hij u, o Juda!
Namelijk Efraïm.
 
35)oogst gezet,
Het schijnt dat God hier wil zeggen, dat de tien stammen [van welker goddeloosheid in het voorgaand gesproken is] een kwaad zaad der afgoderij onder die van Juda gezaaid, of een plant, tak, loot, afzetsel daarvan medegedeeld hebben, waarvan Juda niets dan verdriet en ellende heeft ingeoogst; gelijk gebeurd is ten tijde van den koning Achaz, wanneer God, op Juda vertoornd zijnde, hen voor Pekah, den zoon van Remalia, koning van Israël, liet vallen, zodat er honderd twintig duizend van Juda doodgeslagen en twee honderd duizend vrouwen, zonen en dochters gevankelijk werden weggevoerd naar Samaria, met groten roof. Alzo strafte God Juda door Israël zelf, wiens voorbeeld zij in afgoderij begonnen na te volgen. Zie 2 Kron. 28:5,6, enz., en vergelijk de manier van spreken met Jer. 51:33; Joël. 3:13; Openb. 14:15.
 
36)gevangenen Mijns volks
Hebreeuws, gevangenis mijns volks; te weten van Juda.
 
37)wederbracht.
Door de vermaning van den profeet Obed, die de Israëlieten, bij de stad Samaria raadde, dat zij de gevangenen van Juda wel behandelen en weder los naar hunne woonplaatsen zouden laten gaan. Want ofschoon God vertoornd was op Juda, omdat zij Israëls afgodische wegen mede begonnen in te gaan, zo was nochtans zijn toorn meer ontstoken over Israël, niettegenstaande deze overwinning, die God hun, voor dezen tijd, om Juda door Israël zelf te tuchtigen, had verleend. Zie 2 Kron. 28:9, enz. Sommigen menen, omdat het wenden der gevangenis, of het wederbrengen der gevangenen van Gods volk, dikwijls gebruikt wordt van de verlossing en den genadetijd van den Messias, dat God daarvan hier ook profeteert, en zetten het aldus over: Nochtans, of evenwel zal Juda u [o Israël, hoezeer gij ook nu vervallen en bedorven zijt] een oogst, of plant zetten, te weten van bekering en geloof, als Ik de gevangenen van mijn volk zal wederbrenge, of doen wederkeren, door de predikatie van het Evangelie, die uit Juda en Zion door Christus en zijne apostelen, enz. zal uitgaan. Zie Jes. 2:3, enz., en vergelijk Joh. 4:4,5,20,29,30,39,41,42, enz.